You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Vel</strong> 262. 1015 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
28ste VERGADEEING. — 12 DECEMBER 1933.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwij s, Kunsten en Wetenschappen) der Eijksbegrooting voor 1934.<br />
(Minister Marchant.)<br />
geleverd, dat zij als bijzondere universiteit een onmisbaar clement<br />
is geworden in het wetenschappelijk leven van Nederland. Nu<br />
weet ik wel, dat de heeren, die denken als de heer van der Heide<br />
en anderen, dat niet kunnen velen, die willeo dat niet erkennen,<br />
maar daarmede bewijzen zij weer, dat zij een opvatting hebben<br />
van de wetenschap, die wijst in de richting, welke ik in Nijmegen<br />
heb bestreden. Ik vind het jammer, dat zij dat doen. Er is niet<br />
de minste reden om zich kwaad te maken. Waarom heeft mijn<br />
redevoering in Nijmegen aanstoot gegeven en ergernis in de kringen,<br />
waarover de heer van der Heide heeft gesproken? Ik heb<br />
toch geen woord mis gezegd? Ik heb toch op niemand een klad<br />
geworpen ?<br />
Op de wetenschap, zegt de heer van der Heide nu. Volstrekt<br />
niet.<br />
De heer van der Heide: De zoogenaamde officieele en de<br />
zoogenaamde neutrale wetenschap, welke verwend zouden zijn.<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen : Op die wetenschappelijke menschen van 30 jaar<br />
geleden, die meenden, dat zij het alleen wisten? Dat heb ik<br />
gecritiseerd en ik heb gezegd: ik ben blij, dat wij dat in Nederland<br />
te boven zijn gekomen, want dat was onjuist. Daar behoeft<br />
niemand aanstoot of ergernis aan te nemen.<br />
De heer van der Heide heeft gevraagd: beteekent dat een<br />
principieele gelijkstelling met de openbare universiteiten?<br />
Neen, dat beteekent niets anders, dan wat ik heb gezegd. Volstrekt<br />
geen principieele gelijkstelling van het bijzonder hooger<br />
onderwijs met het openbaar hooger onderwijs. Maar er is hier<br />
een beroep gedaan op dr. Bos; maar dr. Bos heeft zich nooit<br />
verzet tegen de vrije universiteit. Dat was een man met breede<br />
opvattingen in die dingen. Ik geloof niet, dat ik er anders over<br />
denk dan dr. Bos, dien ik van meer nabij heb zien werken dan<br />
de heer Zandt.<br />
De heer Zandt:<br />
gesproken.<br />
In dat verband heb ik niet over dr. Bos<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen: Dan weet ik niet in welk verband u over hem<br />
hebt gesproken.<br />
Mijnheer de Voorzitter! In de tweede plaats de handelshoogeschool<br />
in Tilburg. Is dat ook al weer zoo erg, dat ik<br />
gezegd heb, dat ik er geen principieele bezwaren tegen heb?<br />
De heer van der Heide zegt: hoe is het mogelijk, dat gij er<br />
geen principieele bezwaren tegen hebt! Zoo dikwijls als het<br />
hier in debat is geweest Toen dacht ik: ben ik ook hier<br />
weer verkeerd? Maar hij heeft gezegd: hebt gij niets gezegd.<br />
Maar men kan toch niet het feit, dat iemand niets zegt, aannemen<br />
als bewijs, dat hij een principieel tegenstander is van<br />
iets I Integendeel zou ik zeggen. Ik heb mij er buiten gehouden.<br />
Waarom? Omdat ik het verbazend moeilijk vond in die zaakeen<br />
besluit te nemen. Ik heb dat altijd gevoeld; ik heb gevoeld,<br />
dat het jammer was, dat in zekeren zin deze zaak hier in de<br />
<strong>Kamer</strong> werd vertroebeld tot een politieke zaak. Zoo is het<br />
altijd geweest. Daarvan moet ik niets hebben. Ik vond dat<br />
soms wel een aardige sport, toen ik nog hier op de groene<br />
banken zat. Maar wat mij daar paste, past mij hier op het<br />
oogenblik niet altijd. Ik zeg niet, dat ik daaromtrent van<br />
inzicht veranderd ben, in het geheel niet; ik sta juist te betoogen,<br />
dat ik te voren niet over de zaak gesproken heb. De<br />
bewijzen, die de heer van der Heide daaruit meende te kunnen<br />
afleiden, lijken mij uitermate zwak.<br />
Hoe sta ik tegenover de quaestie van de handelshoogeschool<br />
in Tilburg? Ik sta op het standpunt: dat moet de <strong>Kamer</strong><br />
weten. Principieele bezwaren heb ik er niet tegen. Wanneer<br />
de handelshoogeschool in Rotterdam wordt gesubsidieerd, kan<br />
ook de handelshoogeschool in Tilburg worden gesubsidieerd.<br />
Wanneer dus de <strong>Kamer</strong> meent, dat daarvoor uitgaven gerechtvaardigd<br />
zijn te zijner tijd — want op het oogenblik zal wel<br />
niemand het in zijn hoofd krijgen — dan zal de <strong>Kamer</strong> daarover<br />
te zijner tijd beslissen en dan hoop ik het nog te beleven,<br />
dat men mij zal kunnen herinneren aan de verklaring, die ik<br />
Handelingen der Staten-Generaal. — 1933—1934. — 11.,<br />
dit jaar heb gegeven, dat bij mij geen principieele bezwaren<br />
bestaan.<br />
Het volgende punt is het te groot aantal studenten. Dat<br />
groote aantal studenten benauwt ook mij, maar ik weet niet,<br />
hoe op een snelle en doelmatige manier dit euvel is te verhelpen.<br />
De heer Westerman heeft eenige oorzaken genoemd,<br />
maar hij vergat geloof ik de hoofdoorzaak, dat is wat wordt genoemd<br />
de maatschappelijke capillariteit. Er zijn uit kringen,<br />
waaruit vroeger geen studenten kwamen, hoe langer hoe meer<br />
studenten gekomen. Men kan daaraan alleen iets doen door<br />
hier en daar, waar het mogelijk is, een schotje te zetten; daar<br />
waar de kleine stroompjes beginnen, die zich samen ten slotte<br />
vereenigen in een grooten bergstroom. Als er kans is om ergens<br />
door een schotje den toevloed te minderen, dan nemen wij dat<br />
waar, want de overvloed is een maatschappelijk gevaarlijk<br />
element.<br />
Er zijn twee menschen, die zich daarover verheugen, de heer<br />
Wijnkoop en de heer Westerman. Zoowel de communisten als<br />
de nationaal-socialisten — het spijt mij dit te moeten zeggen<br />
in presentie van den heer Westerman — vinden daar een zeer<br />
ruim voorzien vischterrein. Het is mij dikwijls een groote ergernis,<br />
wanneer de nationaal-socialisten de toename van hun aantal<br />
volgelingen zoeken onder jongelieden van H.B.S. en gymnasium,<br />
tot wie ze gaan zeggen: och, jongens, waarvoor werkt<br />
gij. eigenlijk, gij vindt straks toch een gesloten leven voor u.<br />
Gij moet bij ons zijn, want wij zullen zorgen, dat gij werk<br />
krijgt.<br />
Dat is een zoo ergerlijke demagogie, dat ik hoop, dat reeds<br />
daaraan alleen die beweging te gronde zal gaan.<br />
En ten slotte de muziek.<br />
Het heeft mij gespeten, dat de heer Lingbeek, die mij heeft<br />
medegedeeld, dat hij tot zijn leedwezen de vergadering moest<br />
verlaten, heeft gesproken van de muziek als een particuliere<br />
liefhebberij van mij. Het heeft met mijn particuliere liefhebberij<br />
absoluut niets te maken. Maar waartegen kom ik op? Dat<br />
de heer Zandt en de zijnen een tegenstelling maken tusschen<br />
kunst en brood. Zijn vriend Kersten heeft onlangs gezegd: wat<br />
doet gij met muziek en kunst aan menschen, die brood willen<br />
hebben? Brood hebben zij noodig, niet „kunst en dergelijke".<br />
Daar kan ik niet tegen. Dat is een materialisme, dat ik van<br />
deze heeren allerminst had verwacht.<br />
Geheel mijn leven heb ik met smart waargenomen, hoeveel<br />
mensehen er onder het Nederlandsche volk zijn als de heeren<br />
Kersten en Zandt, die hoorende doof en ziende blind door het<br />
leven gaan. Deze heeren moesten eens weten, welk een schat<br />
voor ons volk de absolute schoonheid is, die ons van Godswese<br />
wordt geopenbaard in de kunstenaars! Maar dat weten zij niet,<br />
daarvoor zijn zij blind en daarvoor zijn zij doof.<br />
De heeren moesten eens gaan kijken, wanneer op een concert,<br />
dat voor een kwartje toegankelijk is, de menschen zitten té<br />
luisteren, de arbeiders, die het brood niet hebben, dat de heeren<br />
hun met mij zoo graag zouden geven, hoe zij zich verliezen in<br />
wat zij hooren, omdat zij daar zijn opgeheven in de sfeer van het<br />
licht, dat geen schaduw geeft, omdat het licht is overal! Mochten<br />
de heeren toch beseffen, wat dit voor die menschen beteekent<br />
! Dat is de werking van de kunst; die ons, ook in de ellende<br />
van dezen tijd, niet wordt ontnomen.<br />
Het is onze plicht, wanneer wij ervaren hebben, wat dit voor<br />
een sterveling kan zijn, te trachten, van zoovelen mogelijk de<br />
ooren en de oogen van de schoonheid te openen, hen te leeren<br />
hooren, hen te leeren zien. Dit is een goed van onschatbare<br />
waarde. Wie het zelf heeft ervaren, weet dit. Het kan voor de<br />
menschen van meer belang zijn dan de vraag van meer of minder<br />
brood. Als hun eenmaal is geopenbaard, wat de absolute<br />
schoonheid is, zullen zij zich afkeeren van alles wat leelijk is en<br />
slecht en gemeen, uit eerbied voor het absoluut schoone, dat<br />
hun bijblijft.<br />
Ik zou willen, dat ik de heeren Zandt en Kersten eens kon<br />
meenemen. Zij behoeven niet tot Rome te gaan — dat zou te<br />
veel zijn gevergd —, laten wij blijven in het noorden van Italië,<br />
of, als hun clül te ver is, in Mfmchen. Dan zou ik hen zetten voor<br />
de kunstwerken vat) Michel Angelo, van da Vinci, van Rafael,