04.05.2013 Views

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

1000<br />

28ste VEEGADERING. — 12 DECEMBER 1933.<br />

2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />

(Tilanus.)<br />

Mijnheer de Voorzitter! Evenals de Defensiebegrooting met<br />

zijn pcrspectiefbezuinighig van 30 millioen is ook de Onderwijsbegrooting<br />

met zijn perspoctiefbezüimging van 15i millioen een<br />

afwacbtingsbegrooting, waarover men gevoeglijk* zou kunnen<br />

zwijgen in afwachting van de dingen die komen zullen. Toch<br />

wil ik dat niet doen, niet alleen omdat de Memorie van Antwoord<br />

zeer zeker aanleiding geeft tot het maken van enkele<br />

kantteekeningen, maar ook omdat de Minister, die voor de eerste<br />

maal in deze <strong>Kamer</strong> zijn be rro itins verdedigt, er recht op heeft,<br />

in het openbaar te vernemen, hoe men 's Ministers beleid beoordeelt.<br />

Welnu, Mijnheer de Voorzitter, dan wil ik beginnen met te<br />

verklaren, dat ik het volkomen juist acht, dat de Minister begonnen<br />

is te doen, hier en daar, stuksgewijze, wat de hand te<br />

doen vond, om tot verlaging van de uitgaven voor het onderwijs<br />

te geraken, zonder de vitale belangen van het onderwijs to<br />

schaden.<br />

Ik behoef niet te zeggen, dat naar mijn inzicht ook deze<br />

begrooting moet worden bezien in het sombere licht van den<br />

financieelen nood van 's Rijks schatkist. I>e financieele druk<br />

in den vorm van steeds meerdere belastingen, die op de bevolking<br />

worden gelegd, is groot, is haast grooter dan in de dagen<br />

van Alva's tiende penning. Dan is het ook plicht om te zorgen,<br />

dat geen tientje, zelfs geen gulden, meer uitgegeven wordt, dan<br />

noorlig is; want ten slotte moeten al die guldens, rijksdaalders,<br />

tientjes en briefjes van honderd door de individueele belastingbetalers<br />

worden opgebracht. Wanneer men ziet met hoeveel<br />

moeite en hoeveel zorg, bij klein en bij groot onder ons volk,<br />

ieder naar eigen proportie, die belastingpenningen worden opgebracht,<br />

dan mag men niet licht, ook zelfs niet over kleine begrootingsposten<br />

heenloopen. Dit schijnt door sommigen in den<br />

lande nog maar steeds niet te worden ingezien. Voor mij, Mijnlieer<br />

de Voorzitter, leidt mijn kijk op den zwaren financieelen<br />

druk op de belastingbetalende burgers in de eerste plaats tot<br />

fie meening, dat ik den Minister in zijn pogingen tot het aanbrengen<br />

van grootere of kleinere bezuinigingen, waar Zijn Excellentie<br />

daartoe incidenteel een mogelijkheid ziet, zooveel mogeiijk<br />

wenseh te steunen.<br />

Maar, Mijnheer de Voorzitter, ik dring er daarbij bij den<br />

Minister dan ook op aan, dat hij allerlei franje van deze begrooting<br />

afsnijdt, of althans tegen een volgend maal afsnijdt. Ik denk<br />

hierbij niet aan de muziekgeschiedenis te Utrecht, al heeft deze<br />

vermeerdering van uitgaven met f 3000 — in dezen tijd — een<br />

ietwat eigenaardigen indruk gemaakt; ik heb voldoende gevoel<br />

voor kunst, om 's Ministers pleidooi voor deze uitgave voor het<br />

onderwijs in toonkunst, mede in vergelijking met het onderwijs<br />

in beeldende kunst, zelfs in dezen financieel droeven en somberen<br />

tijd, te kunnen accepteeren. Deze gelden komen althans<br />

liet onderwijs zelf ten goede. Daar doel ik dus niet op, wanneer<br />

ilv zeg, dat franje moet worden afgesneden. Maar ik doel wel<br />

op uitgaven, die achterwege kunnen blijven, zonder dat men<br />

liet onderwijs als zoodanig ook maar eenigszins schaadt. Vooral<br />

wanneer men ziet, dat op het platteland op zich zelf zeer nuttige<br />

avondteekenschooltjes, die het Rijk f300 a f400 kosten,<br />

worden opgeheven, dan verzet ik mij daar niet tegen, maar vraag<br />

wel om consequent te zijn. Wanneer ik van franje spreek, denk<br />

ik bv. aan artikel 123 dezer begrooting: bijdragen, reiskosten en<br />

vacatiegelden van de gecommitteerden bij de M.U.L.O.examens:<br />

f 72 3Ö0; hoeveel belastingbetalers moeten voor dit<br />

bedrag krom liggen'? Het nut van de uitgave van deze f 72 000<br />

is problematiek.<br />

De Minister zegt:<br />

,,Door de medewerking van Regeeringswege is op deze<br />

diploma's een stempel gedrukt, dat ze in het maatschappelijk<br />

leven een algemeen erkende waarde hebben."<br />

Mijnheer de Voorzitter! Dat stempel is duur betaald. De<br />

intrinsieke waarde van het examen wordt er niet door verhoogd.<br />

De maatschappij kijkt niet naar dat stempel, maar<br />

kijkt of de jongelui wat waard zijn. Deze f 72 000 kunnen<br />

worden bespaard.<br />

Ik noem een ander voorbeeld: art. 75, een betrekkelijk<br />

"erin" bedrag: f 3-iO, maar toch ook weer f 340 belasting­<br />

geld : uitgaven wegens het zenden van afgevaardigden 'der<br />

liegeering naar de akte-examens, afgenomen door de Vereerdging<br />

ter bevordering van de studie der paedagogiek. De Minister<br />

zegt: „de hoogleeraren hechten zeer groote waarde aan de<br />

aanwijzing van Regeeringsgecommitteerden'. Ja, Mijnheer de<br />

Voorzitter, maar welke reëele waarde voor het onderwijs hoeft<br />

deze f340? Slechts een kleine post zal men zeggen! Ook op<br />

die kleine posten moet thans worden gelet. Zoo zou ik meer<br />

punten kunnen noemen. Ik laat het om des tijds wil hierbij.<br />

Wat niet strikt noodig is, zal m.i. moeten worden afgesneden.<br />

Maar, Mijnheer de Voorzitter, het verheugt mij te mogen<br />

constateeren, dat de Minister zich niet blind staart op kleine<br />

bezuinigingen hier en daar, doch dat Zijn Excellentie het<br />

onderwijs als geheel onder oogen neemt. De Minister heeft<br />

grootsche constructieve plannen — het is reeds meer vanavond<br />

uitgesproken —; , .reconstructie van het onderwijsbestel in zijn<br />

geheel" zegt de Minister en Zijn Excellentie voegt daaraan<br />

toe, dat de organisatie van ons onderwijs is uitgegroeid tot een<br />

minder logisch sluitend en minder doelmatig geheel.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Die opmerking is juist. Nieuw is zij<br />

zeker niet. Ruim 30 jaar geleden heeft men het reeds zoo gevoeld.<br />

Vandaar de instelling op 21 Maait 1903 van de zg. lneenschakelingscommissie,<br />

waarin — om eenige oud-leden dezer<br />

<strong>Kamer</strong> te noemen — mannen als wijlen dr. Nolens, dr. do<br />

Visser, prof. Drucker zitting hadden en die na zevenjarigen<br />

arbeid op 25 April 1910 een rapport heeft uitgebracht, bestaande<br />

uit twee dikke deelen, ieder van 800 a 900 bladzijden<br />

druks, welk rapport nog steeds als een standaardwerk voor ons<br />

onderwijs kan worden genoemd. Dit rapport, thans nauwelijks<br />

meer bekend, heeft men, misschien met eerbied, ter zijde gelegd.<br />

Sindsdien zijn verschillende bouwmeesters aan het werk<br />

gegaan. Minister Heemskerk probeerde uit dat rapport de<br />

lyceum-gedochte in wettelijken vorm te brengen; het is mislukt;<br />

verschillende pogingen voor een nieuwe regeling van het<br />

middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs, door Minister<br />

de Visser het eerst ondernomen, door verschillende Ministers<br />

na hem voortgezet, hebben tot niets geleid.<br />

Alle politieke belangstelling was geconcentreerd op het lager<br />

onderwijs; alleszins begrijpelijk na den jareuln.ngen politieken<br />

strijd en de daarna grondwettelijk verkregen financieelo gelijkstelling.<br />

Daarnaast kreeg het vakonderwijs onder den meer voornaam<br />

klinkenden naam van nijverheidsonderwijs een belangrijke,<br />

zij het wellicht ietwat te hoog opgezette, nieuwe regeling.<br />

De Minister denkt nu blijkbaar aan een wet „houdende> algemeens<br />

regelen voor het onderwijs". Dat zal dus zoo iets zijn als<br />

een nadere uitwerking van artikel 195 der Grondwet.<br />

Op die algemeene regelen schijnen dan de verschillende wetten<br />

te moeten rusten.<br />

Heel duidelijk staat mij dat alles nog niet voor den geest; ook<br />

niet, wanneer ik mij de eischen van het Grondwetsartikel scherp<br />

voor den geest stel. Maar ik oordeel niet, vóór ik de uitwerking<br />

van 's Ministers constructieve ideeën in wetsartikelen voor mij<br />

zie. Wanneer de Minister zich tot den arbeid zet, zal Zijn Excellentie<br />

wel ervaren, dat oolc hij niet staat voor een tabula rasa,<br />

en dat het historisch gegroeide niet zoo heel gemakkelijk zal zijn<br />

weg te vagen. Het transitoir recht — met name de overgangsbepalingen<br />

in financieel opzicht — zal niet zoo heel eenvoudig<br />

zijn te construeeren. Ik voorzie hier vele moeilijkheden.<br />

Men kan nu eenmaal het historisch gewordene niet zoo heel<br />

gemakkelijk verbreken. Maar, Mijnheer de Voorzitter, de Minister<br />

heeft den wind mee. Politieke en andere krachten, die tot nu<br />

toe tegenwerkten, zijn, door den financieelen nood, verzwakt.<br />

Ook de pers beïnvloedt thans de bevolking op gunstige wijze. De<br />

wind is inderdaad gekeerd; de benoeming van den eersten linksgeörienteerden<br />

Minister van Onderwijs, na de totstandkoming<br />

van de pacificatie, heeft daaraan het noodige bijgedragen; ook in<br />

dat opzicht acht ik de benoeming van den heer Marchaut, van<br />

wien men weet, dat hij de pacificatie zal eerbiedigen, tot Minister<br />

van Onderwijs, een gelukkige.<br />

Dat de wind gedraaid is, behoeft werkelijk niet bewezen te<br />

worden. Stel eens voor, dat Minister Terpstra had ingegrepen in<br />

de vele kleine schooltjes bij het openbaar onderwijs, zooals deze<br />

Minister heeft gedaan Men zou een storm van verontwaardiging

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!