04.05.2013 Views

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

997<br />

28ste VERGADERING. — 12 DECEMBER 1933.<br />

2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor 1984.<br />

(Zijlstra e. a.)<br />

vordering dezer dwaling doet niets anders dan steunen communisme<br />

en fascisme, de meest tyrannieke vormen thans. Op de<br />

handhaving van het rijke goed der vrijheid komt het dus ook bij<br />

de reconstructie vóór alles aan. Wat ook aan den omtrek moge<br />

worden afgebroken en veranderd, die moet ongeschonden blijven<br />

staan. Do Minister zal, dit weet ik, er niet de minste inbreuk<br />

op willen maken. Maar juist, omdat ik dit weet, zou ik ook hielpen<br />

vraag om revisie willen laten hooren. Revisie in zake een<br />

uitlating en revisie in zake een besluit.<br />

De uitlating vind ik in de Memorie van Toelichting tot het<br />

thans aanhangige ontwerp tot wijziging van de Lager-onderwijswet,<br />

als de Minister zegt, dat hij tot het uitsluiten der bevoegdheid<br />

van de Regeering om over de gegrondheid van een beroep<br />

of beginselbezwaar te oordeelen, durft over te gaan. omdat hij<br />

den ernstigen wil bij het bijzonder onderwijs tot bezuiniging<br />

ontwaart.<br />

Die ernstige wil is aanwezig. Maar van dien wil mag toch niet<br />

afhangen het al dan niet uitsluiten eencr bevoegdheid, die de<br />

Regeering niet bezit en ter wille van de Ir idhaving der geestelijke<br />

vrijheid ook krachtig behoort af te wijzen.<br />

Het besluit, waarop ik doel, is de beslissing omtrent do aanvraag<br />

voor een Christelijke school te Uddel onder Apeldoorn.<br />

Die afwijzing beoordeel ik niet. Zij kan gegrond zijn op de wet,<br />

als het benoodigd aantal kinderen er niet is. Plet gaat mij om<br />

een deel der motiveering. Ik lees daar: ,,dat immers hier —<br />

d.w.z. in Uddel — reeds jarenlang de toestand zoo is, dat de<br />

ouders, die voor hun kinderen bijzonder onderwijs verlangen, die<br />

kinderen de openbare school aan het Uddelevmeer doen bezoeken<br />

zonder dat dit blijkbaar overwegende bezwaren heeft opgeleverd".<br />

Wat ziet men nu hier? Er zijn ouders, die een bijzondere<br />

school begeeren, dus om des beginsels wille niet meer genoegen<br />

nemen met het openbaar onderwijs. Zij willen een<br />

school met een richting, die zij belijden.<br />

De Minister van Onderwijs zegt echter in de genoemde overweging:<br />

tot nog toe vondt gij de openbare school goed. Die blijft<br />

dus voor u goed. Feitelijk is het dus niet de ouder, die beslist<br />

over de richting van het onderwijs voor zijn kinderen, maar d-3<br />

Minister. In beginsel is hier dus — onbedoeld natuurlijk — aanwezig,<br />

wat wij thans in volle consequentie als een vreeselijke<br />

zaak voor ons zien in andere landen, dit namelijk, dat de Overheid<br />

beslist, welke richting voor de onderdanen geschikt zal zijn.<br />

Dat wijst de Minister met kracht af. Hij zegt tot degenen, die<br />

het geweld van den Staat in dienst van de waarheid willen stellen:<br />

ik hoop niet, dat zulks ooit wet wordt in Nederland. Dit is<br />

aantasting van de vrijheid van onderwijs. Hierom is het nu<br />

juist, dat ik met zoo volle vrijmoedigheid en goede verwachting<br />

de vraag om revisie der motiveering van genoemd besluit thans<br />

doe. Waar menschen beslissen en spreken, kunnen vergissingen<br />

worden begaan. Een incidenteele uitspraak breekt ook nog niet<br />

de vrijheid. Maar juist nu, nu het pleit tusschen geestelijken<br />

dwang en vrijheid heel de wereld beroert en de gevaren groot<br />

zijn, bieden ons land en volk het beeld van een geestelijke vrijheid,<br />

die nergens wordt genoten. Zij het ook bij de reconstructie<br />

van ons onderwijs het beeld van een volk. dat met de grootste<br />

nauwgezetheid, lot zelfs in het allerkleinste toe, jaloersch bewaakt<br />

het groote goed, dat het, ook in de onderwijswetgeving,<br />

geschonken werd.<br />

De heer Swing: Mijnheer de Voorzitter! Aan den eenen kant<br />

is het volkomen begrijpelijk, dat de. toestand van onzekerheid,<br />

die de laatste jaren allengs op elk terrein van het onderwijs is<br />

ontstaan, de vrienden van een goed ingericht en goed functionneerend<br />

onderwijs, tot welke vrienden ik niet in de laatste plaats<br />

ook dezen Minister reken, met bezorgdheid vervult. Maar aan<br />

den anderen kant mag met de geachte afgevaardigde mejuffrouw<br />

Groeneweg de vraag worden gesteld, of de abnormale tijd, dien<br />

wij beleven, wel het meest geschikte moment is, om door een<br />

forschen greep, een algeheele reorganisatie, het geheele onderwijs<br />

opnieuw te gaan regelen.<br />

De toestand van onzekerheid, waarover ik sprak, is vooral<br />

door twee omstandigheden veroorzaakt. In de eerste plaats<br />

doordat er op bijna elk terrein van het onderwijs wetsontwerpen<br />

(Suring.)<br />

bij de <strong>Kamer</strong> aanhangig zijn, zonder dat er blijkbaar aan gedacht<br />

wordt deze verder af te doen. Er ligt bij de <strong>Kamer</strong> in<br />

vergevorderd stadium van voorbereiding een wetsontwerp tot<br />

regeling van het voorbereidend hooger en het middelbaar onderwijs.<br />

Er ligt in een zeer vergevorderd stadium van voorbereiding<br />

een wetsontwerp tot regeling van het lager ondervijs en<br />

een ontwerp-Cursuswet. Wij vernemi n nu in de Memorie van<br />

Antwoord, dat er niet aan gedacht wordt deze wetsontwerpen.<br />

waarop men gerekend heeft en waarop men gewacht heeft bij<br />

de interne organisatie van het onderwijs, af te doen, dat zij van<br />

de baan zullen worden gesehoven.<br />

Een tweede omstandigheid is, dat wij vooral in de laatste<br />

maanden snel op elkander volgende partieele wijzigingen van<br />

de Lager-onderwijswet aan de <strong>Kamer</strong> hebben zien aanbieden.<br />

Zij worden soms vrij plotseling aanhangig gemaakt, en hetzelfde<br />

geschiedt met wijzigingen van Koninklijke besluiten, die<br />

eenig gebied van onderwijs bestrijken. Daarin worden wijzigingen<br />

aangebracht dikwijls op zeer korten termijn.<br />

Door deze omstandigheden is allengs een toestand vnn onzekerheid<br />

en onrust op het geheele gebied van het onderwijs<br />

ontstaan, die allesbehalve bevorderlijk voor goed onderwijs moet<br />

worden geacht.<br />

Ik zou nu gaarne, Mijnheer de Voorzitter, bij deze beschouwingen<br />

als oen lichtpunt aanmerken het plan van den Minister<br />

om door een algeheele reorganisatie het onderwijs opnieuw te<br />

gaan regelen. De plannen van den Minister daartoe zullen wij<br />

binnen eenige maanden in de <strong>Kamer</strong> mogen verwachten, maar<br />

nu doet het toch vreemd aan, dat daarbij door den heer Minister<br />

wordt gezegd, dat bij die reorganisatie de aanhangige wetsontwerpen<br />

niet het uitgangspunt /.uilen vormen, dat de Minister<br />

die eenvoudig ter zijde schuift. Wanneer wij toch nagaan welk'<br />

een voorbereiding die wetsontwerpen hebben gehad, dat er<br />

Staatscommissies voor zijn benoemd, welke de materie van<br />

alle zijden hebben bekeken en bestudeerd, dat door de Departementen<br />

aan de rapporten van die Staatscommissies is gewerkt<br />

en er wetsontwerpen uit te voorschijn zijn gebracht, dat die<br />

wetsontwerpen in de <strong>Kamer</strong> in handen zijn gesteld van commissies<br />

van voorbereiding, dat er dus het meest mogelijke overleg<br />

tusschen Regeering en <strong>Kamer</strong> heeft plaats gehad, dan doet<br />

het vreemd aan, Mijnheer de Voorzitter, dat het resultaat vau<br />

al die voorbereidingen niet in aanmerking komt om als grondslag<br />

te dienen bij de toekomstige reorganisatie van het onderwijs<br />

en dat de Minister nu zonder die instanties in staat blijkt<br />

te zijn om binnen eenige maanden hier een wetsontwerp aan de<br />

<strong>Kamer</strong> voor te leggen, dat dat alles op veel betere wijze en<br />

niet meer bezuiniging nog, — want ook bij die wetsontwerpen<br />

is naar bezuiniging gestreefd — zou kunnen regelen.<br />

Mijnheer de Voorzitter! Ik weet, dat in de Memorie van<br />

Antwoord wordt medegedeeld, dat bij de toekomstige wetgeving<br />

van methode wordt veranderd.<br />

Thans zijn de verschillende deelen van ons onderwijs los van<br />

elkander geregeld, terwijl in het vervolg, bij het wetsontwerp<br />

van den Minister ons geheele onderwijs als een geheel zal worden<br />

beschouwd, zoodat wij een logisch en constructief geheel<br />

zullen krijgen. Ik juich die methode toe en meen met den<br />

Minister, dat daardoor groote verbeteringen in de geheele samenstelling<br />

van ons onderwijs zullen kunnen worden aangebracht,<br />

maar had gaarne van den Minister vernomen, dat het voorbereidend<br />

werk, dat tot dusverre is gedaan, daarbij niet als geheel<br />

nutteloos zal worden ter zijde geschoven. Ik verheug mij ten<br />

zeerste, dat de Minister mededeelt in de Memorie van Antwoord.<br />

dat hij, al kan hij natuurlijk niet van te voren overleg over dit<br />

wetsontwerp met de <strong>Kamer</strong> plegen, het op prijs zal stellen,<br />

wanneer hem daaromtrent adviezen worden verstrekt. Ik veronderstel,<br />

dat de Minister bij de advies-instanties, die hij zal<br />

raadplegen, de organisaties van schoolbesturen en de organisaties<br />

van onderwijzers niet zal willen uitschakelen. Het gelieurt zoo<br />

dikwijls, dat degenen, en dan reken ik daartoe ook de organisaties<br />

van onderwijzers, die van de nooden en behoeften van het<br />

onderwijs geacht kunnen worden het meest op de hoogte te zijn.<br />

van een dergelijke adviseeivudc bevoegdheid worden uitgesloten.<br />

Ik constateer, dat de Minister in de Memorie van Antwoord vau

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!