You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Vel</strong> 260. 1007 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
28ste VERGADERING. — 12 DECEMBER 1933.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />
(Minister Marchant.)<br />
Het is mnar een voorwaardelijke grondwettelijke ketterij, als<br />
ik het goed begrijp. De Grondwet eischt jaarlijks een verslag<br />
van het lager onderwijs; men kan dus niet een jaar overslaan.<br />
De Grondwet zegt niet, hoeveel bladzijden dat verslag moet<br />
tellen. Het kan een dik verslag zijn en ook een dun. Wanneer<br />
de Regeering dus een summier verslag geeft over een bepaald<br />
jaar, dat minder dik is dan over andere jaren, heeft zij aan den<br />
eisch van de Grondwet volkomen voldaan. De heer Tilanus behoeft<br />
zich dus geen oogenblik ongerust te maken. Wij blijven<br />
even trouw aan de Grondwet als wij altijd zijn geweest.<br />
De heer Tilanus: Maar, Excellentie, er staat: Het is de bedoeling<br />
over 1932 geen verslag uit te brengen.<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen: Daar beteekent het woord ,geen" : geen dik<br />
verslag van zooveel pagina's als over vorige jaren.<br />
Het tweede punt is de quaestie van Uddel. Wat was er in<br />
Uddel te doen? Daar kwam een verzoek in van een vereeniging<br />
om voor een geringer aantal leerlingen krachtens art. 73 van de<br />
wet op het lager onderwijs een school te mogen oprichten. Wanneer<br />
een dergelijk verzoek aan de orde is, stel ik er altijd buitengewoon<br />
veel prijs op om de psyche, van het geval te leeren<br />
kennen.<br />
Daarom vind ik het van zooveel waarde, als ik over de opheffing<br />
van een school, die in hooger beroep bij mij komt, de autochthonen<br />
uit de plaats zelf bij mij krijg. Met hen spreek ik veel<br />
liever dan met het bestuur van de een of ande organisatie, dat<br />
er zelf buiten staat. Daar heb ik houvast aan. Precies een oude<br />
fabrikant, zegt de heer W T ijnkoop, maar die geachte afgevaardigde<br />
is scherpzinnig genoeg om onderscheid te zien tusschen<br />
de arbeiders in een fabriek en de bevolking van een buurtschap<br />
of dorp, wanneer het gaat om het voortbestaan eener school.<br />
Als ik die menschen bij mij heb, hoor ik wat er achter zit,<br />
dan hoor ik het beloop der zaak, dan hoor ik of er soms een<br />
Christelijke school is geweest, waar verschillende richtingen tot<br />
dusver altijd hun kinderen zonder bezwaar heen hebben gezonden<br />
en of dan soms door het binnenkomen van een nieuwen<br />
predikant, die het niet kan vinden met een collega, om de<br />
oprichting van een nieuwe school wordt gevraagd. Ik wil al<br />
dergelijke dingen gaarne weten, om rechtvaardig te zijn in mijn<br />
beslissing. Hier, in dit geval van Uddel, scheen het mij, toen<br />
ik de verschillende inlichtingen, ook die van het gemeentebestuur<br />
van Apeldoorn, onder de oogen kreeg, dat de oprichting<br />
van die school niet zoo noodig was, dat wij daarvoor den exceptioneelen<br />
maatregel moesten treffen om dat met een minder<br />
aantal kinderen toe te laten.<br />
In een der overwegingen van het Koninklijk besluit lezen wij,<br />
dat tot dusver die kinderen, voor wie nu een nieuwe school wordt<br />
gevraagd, zijn gegaan naar de openbare school, zonder dat van<br />
overwegende bezwaren daartegen is gebleken. Mag dat niet?<br />
Is dat het beoordeelen van een richting? Het is niets anders<br />
dan het constateeren van een feit.<br />
Ik vernam, dat tot dusver van die noodzaak niet is gebleken<br />
om een Christelijke school op te richten; de kinderen<br />
hebben zich op de openbare school altijd thuis gevoeld — de<br />
openbare school op de <strong>Vel</strong>uwe is een geheel andere school dan<br />
een openbare school bij voorbeeld in Amsterdam — en dat gaat<br />
best. Toen scheen mij de oprichting niet urgent. Toen kwam<br />
het gemeentebestuur bovendien met de boodschap: als wij dat<br />
in Uddel gaan doen, een van de vele buurtschappen in de uitgestrekte<br />
gemeente Apeldoorn, dan krijgen we straks van buurtschap<br />
zus en buurtschap zoo ook een dergelijke aanvrage, dat<br />
gaat dan in de papieren loopen en dat kan onze gemeente niet<br />
betalen. Daarop heb ik gezegd, op grond van de overweging,<br />
dat het tot dusver altijd goed is gegaan en niet van overwegende<br />
bezwaren is gebleken: wij zullen daarmee nog maar een tijdje<br />
wachten.<br />
Dat is het verloop der zaak geweest. De heer Zijlstra moet<br />
in het vervolg niet zoo gevoelig wozen als hij zich hier heeft<br />
getoond. Het is een buitengewoon belangrijk punt, zegt nu die<br />
geachte afgevaardigde, en hij toonde zich ook gevoelig omdat<br />
Handelingen der Staten-Generaal. — 1933—1934. — II.<br />
(Minister Marchant e. a.)<br />
dit punt zoo belangrijk is, maar ik heb nu in den korten tijd<br />
van mijn bewind wel zooveel ervaring opgedaan, dat, wanneet<br />
ik het woord richting maar zie of hoor uitspreken, ik denk:<br />
nu moet ik oppassen, en dan loop ik er in een boogje omheen<br />
en vraag mij af: heb ik soms met de bemoeiing of het oordeel<br />
der Overheid over een of andere richting te maken.<br />
De heer Zijlstra kan gerust wezen, ik zal het wel leeren.<br />
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.<br />
Artikel I van het ontwerp van wet komt in behandeling.<br />
De artikelen 1 tot en met 3 worden achtereenvolgens zonder<br />
beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.<br />
Beraadslaging over Afdeeling II {Hooger Onderwijs) in het<br />
algemeen..<br />
De heer MoIIer: Mijnheer do Voorzitter! Een paar zeer korte<br />
opmerkingen over deze afdeeling hooger onderwijs. Allereerst<br />
over wat gezegd wordt over te veel studenten. Ik stem volkomen<br />
in met de meening van den Minister, dat op zich zelf hooger<br />
onderwijs, dat voor velen bereikbaar is, een groote geestelijke<br />
waarde heeft voor ons volk. Alloen zullen studeerenden overtuigd<br />
moeten zijn, dat er geen beslist recht bestaat op het verwerven<br />
van het beroep, waartoe die studies opleiden. De mogelijkheid<br />
en het recht, er naar te dingen, bezitten zij, maar recht<br />
op het verkrijgen kan de gemeenschap niet erkennen boven do<br />
behoefte, die de gemeenschap heeft. Zij kunnen en zullen voor<br />
de gemeenschap juist door hun hoogere studies prachtig werk<br />
doen, als zij ook veelal ander werk aanvaarden en niet uitsluitend<br />
verlangen het werk, waartoe die hoogere studies de mogelijkheid<br />
openstellen.<br />
Over de mogelijkheid vnn het doen van een keurende uitkiezing,<br />
zoodat wij niet te veel studenten krijgen, zou ik een enkel<br />
woord willen spreken bij de volgende afdeeling van de begrooting,<br />
om daarbij ook de vraag van de geschiktheid van sommige<br />
middelbare scholen voor hoogere studies te behandelen.<br />
Zeer heeft het mij verheugd, dat de Minister ernstig overweegt<br />
de bevoegdheid tot les geven voor de afgestudeerden aan de<br />
hnndclshoogescholen of de Amsterdamsche Handelsfaculteit.<br />
Ik ben er zeer dankbaar voor, maar zou gaarne op spoed willen<br />
aandringen bij den Minister, omdat, zoonls ook hem bekend is,<br />
deze vraag reeds jaren en jaren hangende is en er al zeer veel<br />
afgestudeerden door de verschillende handelshoogcscholcn zijn<br />
afgeleverd.<br />
Ten slotte heb ik met instemmine gelezen, wat de Minister<br />
heeft geschreven op blz. fi van de Memorie van Antwoord over<br />
het subsidie aan de R.-K. Handelshoogeschool te Tilburg. De<br />
Minister zegt geen beginselbezwaar te hebben. Ik neem er<br />
gaarne akte van. Hij verklaart echter, dat het feitelijk niet mogelijk<br />
zal zijn, en als ik dat goed versta, beteekent het, dat op het<br />
oogenblik de financieele toestand het niet veroorlooft.<br />
Wij zullen in dezen buitengewoon moeilijken toestand ook niet<br />
vragen, dat beginsel in klinkende munt om te zetten, maar nog<br />
eens: wij zijn dankbaar, dat de Ministor het bccnnsol erkend<br />
heeft. Wegens de moeilijke omstandigheden zullen wij geen gebruik<br />
van deze verklaring maken.<br />
De heer Lingbsek: Mijnheer de VoorzitterI Met eon enket<br />
woord kom ik tot des Ministers beleid ten opzichte van het<br />
hooger onderwijs. Ik plaats dan naast elkaar twee dingen: aan<br />
den eencn kant de benoeming zonder verwijl van een hoogleeraar<br />
voor een door dezen Minister met eigen hand getimmerden<br />
leerstoel voor de musicologie; daartegenover aan den anderen<br />
kant het dreigend dralen van den Minister met het bezetten<br />
van den thans ledigen, eeuwenouden leerstoel voor de Kerkgeschiedenis<br />
in Leiden. Ik weet en waardeer, dat Zijn Excellentie<br />
persoonlijk een hartstochtelijk minnaar is van de sclioone<br />
klanken, en ik meen te weten, dat de Minister persoonlijk" niet<br />
dat zelfde orgaan heeft ontvangen om te beluisteren wat prof.