Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
28ste VEEGADEEING.<br />
1014<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwij s , Kunsten en Wetenschappen) der Eijksbegrooting voor 1934.<br />
(Goseling e. a.)<br />
kracht kan missen, ook niet in de wetenschap. Want die wetenschap<br />
heeft alleen waarde en alleen beteekenis in het groote geheel<br />
van het volle menschelijke leven, dat leven genomen voor<br />
iederen individueelen niensch met zijn eeuwige bestemming. En<br />
daarom hoop ik niet alleen, maar ik weet het, dat Nijmegen, ook<br />
Nijmegen machtig zal bijdragen tot versterking van onze volkskracht<br />
in en door onze jeugd. Maar daarom heb ik ook een niet<br />
gering vertrouwen, dat het oogenblik zal komen, waarop ook de<br />
heer van der Heide en anderen zich daarover zullen verheugen,<br />
om ons volk.<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
'Wetenschappen: Mijnheer de Voorzitter! De algemeene beschouwingen<br />
over Hooger Onderwijs hebben zich beperkt tot<br />
bepaalde punten. Ik kan dus afzien van algemeene beschouwingen<br />
en mij aan die punten houden.<br />
Ik ontmoet dan in de eerste plaats de heeren, die hebben<br />
aangedrongen op voorziening in de vacature-Eekhof aan de<br />
Leidsche universiteit. Die zaak is niet zoo eenvoudig als ze<br />
schijnt. Men heeft er zich op beroepen, dat het een leerstoel is,<br />
die de eeuwen heeft getrotseerd, waarop verschillende zeer groote<br />
mannen hebben gezeten. Dat is zoo. Maar die leerstoel behoudt<br />
dat karakter niet, wanneer men niet heeft een groot man om<br />
haar te bezetten. De moeilijkheid, waarvoor wij staan bij het<br />
universitair onderwijs, is deze. dat er voor het groote aantal<br />
leerstoelen aan de verschillende universiteiten een tekort is<br />
aan intellectueel materiaal ven het vereischte hooge gehalte.<br />
Laten wij het maar ronduit zeggen: zoo is het in Nederland.<br />
Er zijn te veel leerstoelen voor de werkelijk hooggeleerde menschen<br />
in Nederland. Dat is geen wonder, want leerstoelen zijn<br />
splijtzwammen.<br />
Waar één hoogleeraar zat, zitten er na verloop van tijd 2 of 3.<br />
Ik herinner mij, da aan de Staten-Generaal een post werd gevraagd<br />
voor een hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool in<br />
de ventilatie. Als toelichting werd gesteld, dat men tot dusverre<br />
had een hoogleeraar in de ventilatie en de verwarming,<br />
maar de technische ontwikkeling had een zoodanige vlucht genomen,<br />
dat het terrein niet meer door één hoogleeraar was te<br />
overzien, zoodat men voor elk onderdeel een afzonderlijken hoogleeraar<br />
noodig had.<br />
Dat is — gelijk de heer Tilanus opmerkt — hier niet het<br />
geval. Die splijtzwammen zijn niet zoo sterk gegroeid in de<br />
theologische faculteiten. Maar het andere element geldt hier<br />
wel. Het is merkwaardig, maar in een dergelijk geval komt er<br />
een bepaalde groep menschen met een warme aanbeveling van<br />
een candidaat, terwijl een andere groep zegt: dien man moet gij<br />
nooit nemen, want dat is de ondergang van de theologische<br />
faculteit. En een derde groep heeft weer een ander.<br />
Het is dus voor een Minister niet zoo eenvoudig. Hij is — de<br />
heer van der Heide zal dat met name goed begrijpen — leek op<br />
dit gebied. Hij is in staat op dit gebied een zeer oppervlakkige<br />
redevoering te produceeren, maar een beslissing, als hier van<br />
hem wordt geëischt, is niet zoo gemakkelijk. Aangezien ik verantwoordelijk<br />
ben voor de bezetting van die leerstoel, moet ik<br />
alles nauwkeurig overwegen. Dat gaat niet zonder de noodiga<br />
voorbereiding en zonder links en rechts advies te vragen bij<br />
menschen, die het wèl weten. En als die menschen het dan verschillend<br />
weten, is de moeilijkheid, dat ik het ten slotte toch<br />
weer zelf weten moet. Daarbij komt, dat, wanneer men niet voldoende<br />
intellectueel materiaal heeft om al die leerstoelen te bezetten<br />
en de zaak is duur, men vanzelf gedrongen wordt, ook<br />
hier te concentreeren. Nu zie ik dadelijk bij den heer van der<br />
Heide een bedenkelijk gezicht. Waarom? Omdat hij zegt: gij<br />
moogt overal concentreeren, maar van mijn theologische faculteit<br />
blijft gij af.<br />
De heer van der Heide: Dat zal ik in het algemeen niet<br />
zeggen.<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen: Ik hoop bet te bemerken, maar wanneer men<br />
pleit voor een bezetting \an den leerstoel te Leiden, sluit men<br />
— 12 DECEMBEE 1933.<br />
(Minister Marchant.)<br />
uit, dat de bediening van twee leerstoelen aan verschillende<br />
universiteiten door één man wordt waargenomen.<br />
De heer van der Heide: Dat zal ik niet absoluut afwijzen.<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen Het verheugt mij, dat te vernemen. Het kan<br />
zijn, dat het die richting uitgaat, maar ik moet eerst overwegen,<br />
of dat verantwoord is en of ik iemand kan vinden, aan wien datmet<br />
vertrouwen kan worden opgedragen. De heeren moeten mij<br />
dus even met rust laten, de studenten zullen er niet onder<br />
lijden.<br />
De heer van der Helde: De vacature duurt al acht maanden!<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen: Als de heeren wisten, wat er in dien tijd<br />
allemaal gebeurd is, en hoe er overwogen is, niet alleen aan<br />
het Departement, maar ook in de kringen van de faculteit en<br />
curatoren, en wanneer zij daarbij nog in aanmerking nemen,<br />
dat in die 8 maanden een groote vacantie is gevallen, dan is<br />
die termijn van 8 maanden niet zoo verschrikkelijk. Als gebeurt,<br />
wat ik zoo gedacht had, dan zullen de Leidsche studenten niet<br />
lang meer behoeven te wachten en het verlangde geestelijk<br />
voedsel zal hun worden geboden.<br />
Vervolgens de rede te Nijmegen. Aan de zeer interessante<br />
discussie, die zich daarover hier heeft ontwikkeld, zal ik niet<br />
deelnemen. De heer van der Heide heeft gezegd, dat de rede,<br />
die ik in Nijmegen gehouden heb en die zooveel stof heeft<br />
opgejaagd, overbodig was. Dat ben ik volkomen met hem eens.<br />
Als men Ministers kon ontheffen van de noodzakelijkheid,<br />
waaraan zij zijn onderworpen, om overbodige redevoeringen te<br />
houden, dan zeu men de Eegeering een grooten dienst bewijzen.<br />
Maar er zijn nu eenmaal universiteiten, ook bijzondere<br />
universiteiten, die van tijd tot tijd een jubileum vieren en dan<br />
wordt de Minister uitgenoodigd. De heer van der Heide zou,<br />
wanneer hij hier stond, er ook heengegaan zijn, en dan zou hij<br />
daar niet hebben kunnen vertellen, wat hij hier vanavond verteld<br />
heeft. Dat kan niet, ook niet in een overbodige rede.<br />
Ik heb daar in Nijmegen eenvoudig gezegd, wat ik meende,<br />
dat waar is en de heer van der Heide heeft ook toegestemd,<br />
dat het waar is. Hij zei alleen; de redevoering w-as een beetje<br />
ouderwetsch.<br />
De heer van der Heide protesteert, maar hij heeft gezegd:<br />
30 jaar geleden was er misschien reden geweest voor die redevoering.<br />
De heer van der Heide: Niet tegen de mannen van wetenschap,<br />
maar tegen de denkers van den tweeden en derden rang.<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen: Op welken rang men die denkers nu plaatst,<br />
is mij vrij onverschillig.<br />
De heer van der Heide: Mij niet.<br />
De heer Marchant, Minister van Onderwijs, Kunsten en<br />
Wetenschappen: Maar dit kan ik den geachten afgevaardigde<br />
den heer van der Heide verzekeren, de gedachte, dat er bij eiken<br />
voortgang van de wetenschap een stukje afging van het terrein<br />
van het geloof, vierde in Nederland nog hoogtij, laat ik zeggen<br />
30 jaar geleden. Ik heb de menschen gekend in mijn eigen<br />
familie, in mijn eigen omgeving, die mij zeiden: nu ja, het moet<br />
wel een knappe man wezen, meer er is iets niet goed in zijn<br />
hoofd; alleen omdat hij orthodox of Katholiek was. Dat was<br />
het standpunt en daar kom ik tegen op, want dat is onwaar.<br />
Daarom heb ik gezegd, gelijk de geachte afgevaardigde de heer<br />
Zijlstra volkomen te recht heeft opgemerkt: dat standpunt is er<br />
geweest en dat zijn wij gelukkig te boven gekomen. Ik heb niet<br />
gezegd: zóó is het, maar: zóó is het geweest. En de universiteit<br />
te Nijmegen heeft in de tien jaar van haar bestaan het bewijs