Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Vel</strong> 258. 999 <strong>Tweede</strong> <strong>Kamer</strong>.<br />
28ste VERGADERING. — 12 DECEMBER 1933.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />
(Ketelaar.)<br />
Ministers van verschillende richting telkens en telkens weer<br />
met die wetsontwerpen, zij het ook in een anderen vorm, zijn<br />
gekomen, maar er nooit iets van terechtgekomen is, doet mij<br />
denken, dat wij daarmede op den verkeerden weg waren. Ik<br />
heb gezeten in de commissie-Rutgers voor het lager onderwijs.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik kin wel zeggen: de lange tijd, dat<br />
het geduurd heeft, eer het rapport van die commissie is verschenen,<br />
is niet besteed aan de behandeling van de vraag, hoe<br />
de Lager-onderwijswet moest samenhangen met al de verschillende<br />
andere wetsontwerpen op onderwijsgebied. Bij de beschouwing<br />
van het indertijd aanhangige wetsontwerp is alleen<br />
gekeken naar de Lager-onderwijswet en is gelet, met de eigenaardige<br />
beschouwingen, die ieder lid van de commissie — Ik<br />
sluit mij zelf dus niet uit — over het lager onderwijs had,<br />
eigenlijk niet op de inrichting van het lager onderwijs — want<br />
daarover is niet zooveel gesproken —, maar op de wijze,<br />
waarop het moest worden gefinancierd en hoe aan de verschillende<br />
takken van onderwijs, natuurlijk naar het inzicht van<br />
die leden, recht zou worden gedaan. Ik heb daarna zitting gehad<br />
in de commissie van voorbereiding, waarvan de heer Suring<br />
zeide: nu kun je zien, hoe dat wetsontwerp bekeken is. Zeer<br />
zeker, het is toen heel ernstig bekeken; wij hebben — zooals een<br />
commissie van voorbereiding altijd doet — eerst een verslag aan<br />
den Minister opgemaakt, toen een antwoord van den Minister;<br />
de commissie heeft daarvan een uitvoerig mondeling onderhoud<br />
met hem gehad; hij is op sommige punten aan bezwaren te<br />
gemoet gekomen, op andere weer niet, maar als men mij vraagt:<br />
heeft men toen eigenlijk gesproken over den inhoud van het<br />
lager onderwijs als zoodanig, heeft men gesproken over het verband<br />
van het lager onderwijs, over de grondslagen zou ik zeggen<br />
voor het daaropvolgende onderwijs, dan zeg ik: neen, dat is niet<br />
geschied.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik heb geen zitting gehad in de commissie<br />
voor het voorbereidend hooger en middelbaar onderwijs,<br />
maar ik heb er toch — als ik het zoo mag uitdrukken — al de<br />
ellende van meegemaakt; er ligt in mijn kast, waar de <strong>Kamer</strong>stukken<br />
geborgen worden, zoo'n stapel, gewijd alleen aan dat<br />
wetsontwerp en wat er in gewijzigd is en aan de verslagen er<br />
over; de adressen echter en brochures, die wij er over gekregen<br />
hebben — ik bewaar al die digen tot het wetsontwerp afgedaan<br />
is, dan gaan ze weg — vormen een stapel, die wel driemaal zoo<br />
hoog is. Bij allerlei debatten over het hooger onderwijs zijn hier<br />
vaak verschillende wenschen geuit, maar dan was dat ook alleen<br />
maar over het hooger onderwijs op zich zelf, zonder samenhang<br />
met het overige onderwijs. En nu vind ik het zoo juist gezien<br />
van dezen Minister, dat hij zegt: wij moeten van dat gedoe af —<br />
zoo zei hij het niet wooredlijk, want zoo spreek hij nooit —;<br />
ik wil voor mij zien en zal trachten samen te stellen één geheel,<br />
waarin het geheele onderwijs, laat ons maar zeggen van het<br />
voorbereidend tot het hooger onderwijs, in groote lijnen wordt<br />
samengevat, waarin moet geregeld worden — zoo vat ik het ten<br />
minste op — en aangetoond, hoe de verschillende takken van<br />
onderwijs niet zijn afzonderlijke stukken, die men zoo maar in<br />
de onderwijswereld, maar meer nog in de maatschappij neerwerpt,<br />
maar iets, waarvan men zegt: wij moeten iets opbouwen,<br />
dat gegrond is op de tegenwoordige omstandigheden; hierbij<br />
denk ik niet in de eerste plaats aan de tegenwoordige benarde<br />
omstandigheden, want het is volkomen waar, dat aan al die<br />
onderwijswetten altijd wat is toegevoegd en altijd weer iets is<br />
afgenomen; ja er zijn altijd propagandisten voor het nieuwe en<br />
dat is gelukkig, want anders gingen wij nooit vooruit, maar die<br />
propagandisten zijn dan tegelijk idealisten, alleen voor dat deel<br />
wat zij propageeren. Als ik dan let op wat ik in mijn lange<br />
ervaring bij het lager onderwijs al zoo gezien heb en wat aangekondigd<br />
is als ideaal., als ik zie wat wij bij het teekenondewijs<br />
bij. gehad hebben — in Amsterdam krijgen wij alles uit het<br />
buitenland uit de eerste hand — dan waren er altijd dadelijk<br />
menschen, die alles wat nieuw is prachtig vonden; men begon<br />
daarmede, maar het verdween vaak al spoedig. Ik denk b.v. aan |<br />
de schrijfmethode bij hot lager onderwijs: dan was het loopend<br />
schrift niet goed en dan het staande schrift niet; dan moest hel<br />
weer randschrift zijn en dan moest men weer met de linkerhand<br />
Handelingen der Staten-Gencraal. — 1933 — 1934. — 11.<br />
(Ketelaar e. a.)<br />
schrijven, alsof elke leerling een achterlijk kind was. Tegenwoordig<br />
hoort men weer veel van blokschrift. Ik heb er volstrekt<br />
geen bezwaar tegen, dat iemand al die dingen propageert en dat<br />
men tracht er uit te halen w 7 at goed is, want wat goed is, blijft;<br />
vanzelf!<br />
Maar dan is er eindelijk een tijd, waarin dit, zoover dat mogelijk<br />
is, in groote lijnen moet worden neergelegd. Nu vind ik<br />
de groote verdiensten van dit plan van den Minister, dat hij<br />
het geheel wil onder oogen zien. Verschillende leden hebben<br />
gezegd: moet men dat nu doen, nu het financieel zoo'n akelige<br />
tijd is? Ik zou zeggen: wanneer men dit zoo in het geheel wil<br />
zien, dan mag en moet men het juist op het oogenblik doen.<br />
Dan moet op het oogenblik, uit den chaos, die er is en ook uit<br />
den chaos, die ontstaat door de slechte toestanden, die er op<br />
het oogenblik heerschen, juist het werk aangevat worden, want<br />
wij hebben nu al, laten wij het niet vergeten, van zekere zijden<br />
klanken gehoord als deze : denk er toch alsjeblieft om, dat wij<br />
er zijn en dat je toch vooral, om zoo te zeggen, onze heilige<br />
huisjes niet aantast. Dat kan zijn op het gebied van het openbaar<br />
onderwijs, dat kan ziju op het gebied van het bijzonder<br />
onderwijs, maar indien wij op het oogenblik door den nood der<br />
tijden gedwongen worden om soberder te zijn — dat spreekt niemand<br />
toe, behalve een enkele partij in de <strong>Kamer</strong>, die echter<br />
niet zoo heel veel leden telt —, dan zeg ik: grijp dat oogenblik<br />
nu aan, dat iedereen het weet, en maak een opbouw van de verschillende<br />
takken van onderwijs in onderling verband, zoodanig,<br />
dat er inderdaad een goed geheel komt. Wanneer de tijd dan<br />
beter wordt, dan is eigenlijk het geraamte van de geheele<br />
onderwijsbegrooting in al zijn onderdeelen klaar; dan kan gezorgd<br />
worden, dat er behoorlijk vleesch en zoo noodig vet op<br />
komt. Dat geraamte zal dan worden gecompleteerd door de<br />
volgende wetten, die er zullen moeten komen, waarbij elk onderdeel<br />
van die verschillende onderwijstakken zal moeten vereenigd<br />
worden. Laat de Minister niet bang zijn, hij is dat niet zoo<br />
gauw, wanneer er vele <strong>Kamer</strong>leden komen, die hem waarschuwen;<br />
dan zou hij soms kunnen denken, dat de <strong>Kamer</strong> niet<br />
met hem wil meegaan. Ik heb de overtuiging, dat de <strong>Kamer</strong><br />
dat wel wil. Dat wil niet zeggen, dat, als hij met een voorstel<br />
komt, wij er geen aanmerking op zullen hebben: dat is niets;<br />
dat is overal zoo, maar de zaak zal in haar geheel zoo geregeld<br />
moeten worden, dat men werkelijk een nieuwen opzet van het<br />
onderwijs krijgt. Dat is steeds het ongeluk geweest van ons<br />
geheele onderwijs. Ik heb altijd gezegd: je zit elk puntje apart<br />
te bekijken; daarover praat men en daarvan tornt men wat af<br />
of men doet er wat bij, maar het geheel wordt voortdurend<br />
minder overzichtelijk. Wanneer de Minister ons een ontwerp<br />
geeft, waarin wij de grooten lijnen zien — de Minister zal<br />
natuurlijk bereid zijn met ons daarover te spreken; hij zegt al<br />
bij voorbaat: wil je mij niet wat l-aad geven; ik zal daartoe niet<br />
overgaan, ik wil eerst zien wat de Minister te voorschijn brengt,<br />
om er dan eventueel critiek op uit te brengen en. zoo noodig,<br />
verbeteringen aan te geven —, ik herhaal: als de Minister<br />
ons een ontwerp geeft, waarin wij de groote lijnen zien, zal hij<br />
het geheele onderwijs, dus de geheele opvoeding van ons volk,<br />
een grooten dienst bewijzen. Dit sluit niet waardeering uit voor<br />
alle vroegere Ministers, die op dit gebied ontwerpen hebben ingediend<br />
en deze tot wet hebben doen maken, maar ik - wil hiermede<br />
alleen zeggen, dat langzamerhand de omvang daarvan zoo<br />
groot is geworden, dat het maken van een overzicht ten zeerste<br />
gewenscht is.<br />
De hoer Tilanus: Mijnheer de Voorzitter! Als ik mij niet bedrieg<br />
eindigen de algemecne beschouwingen in de Memorie van<br />
Antwoord op blz. 4 met een grondwettelijk kctterijtje. Ik lees<br />
daar, dat het de bedoeling van den Minister is, oin over 1!':>2<br />
geen of slechts een summier verslag te laten verschijnen. Vermoedelijk<br />
is deze passage aan 's Ministers oog ontsnapt, want<br />
het laatste lid van art. 195 der Grondwet zégt: „De Koning<br />
doet jaarlijks van den staat van het onderwijs aan de Statenfteneraal<br />
verslag geven". Wanneer do Minister er dus over<br />
denkt om over 1982 geen verslag uit te brengen, acht ik dit in<br />
strijd met het grondwettelijke voorschrift.