04.05.2013 Views

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

Vel 249. 963 Tweede Kamer.

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

1010<br />

28ste VERGADERING. — 12 DECEMBER 1933.<br />

2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />

(Westerman e. a.)<br />

Wij kennen de moordende concurrentie tusschen de doctoren.<br />

In plattelandsgemeenten, waar 15 jaar geleden één of twee<br />

genees'ieeren gevestigd waren, kan men nu 8 of 10 doctoren<br />

aantreffen. Dat is geen uitzonderingstoestand; dat bestaat in<br />

gemeenten, die aan 's Gravenhage grenzen.<br />

Hoe de reputatie van het vrije beroep onder dezen toestand<br />

lijdt, behoef ik den Minister niet te zeggen. Het gehalte van<br />

de advocaten is zienderoogen gedaald. Het gehalte van de doctoren<br />

daalt in precies hetzelfde tempo. Laat het maar eens<br />

ronduit gezegd worden; het aantal beoefenaars van vrije beroepen,<br />

dat zich voor praktijken leent, waarvoor men zich vroeger<br />

geschaamd zou hebben, is voortdurend groeiende. Ik ben<br />

er van overtuigd, dat de Minister het met mij eens zal zijn,<br />

dat op de een of andere wijze aan dezen ontwikkelingsgang een<br />

halt dient te worden toegeroepen. Men heeft indertijd gehoopt,<br />

dat het beroemde vrije spel der maatschappelijke krachten ook<br />

iiier zijn louterenden invloed zou doen gelden, maar helaas, dat<br />

vrije spel heeft hier, evenals elders, gefaald. Het is voortdurend<br />

erger geworden. Zoo gaat het niet langer. De overvloed van<br />

intellectueelen is een probleem, waarvoor een oplossing moet<br />

worden gevonden, indien niet vandaag, dan morgen.<br />

Deze overproductie mag met recht genoemd worden — het is<br />

een uitdrukking van 's Ministers eigen ambtenaar in het tijdschriftartikel,<br />

dat ik reeds eerder citeerde — het aandragen van<br />

dynamiet bij de fundamenten van de samenleving. En nu spreek<br />

ik nog niets eens van de technische bezwaren, die den Minister<br />

natuurlijk ook niet onbekend zijn. Voor de geneeskundige klinieken<br />

is de toenemende groei van medische studenten een ware<br />

ramp geworden. Niemand kan dat beter beoordeelen dan de<br />

Minister zelf, want hij heeft zelf, juist in verband met dit bezwaar,<br />

de toelating van buitenlandsche studenten noodgedwongen<br />

moeten inperken. Juridische studenten zijn een gemakkelijker te<br />

behandelen materie. Men kan betrekkelijk veel makke juridische<br />

schapen in een hok samendrijven. Maar ook hier loopt de zaak<br />

ten slotte spaak. In de eerste plaats zijn aan verschillende universiteiten<br />

de collegezalen al te klein, maar ook de taak van den<br />

hoogleeraar wordt te zwaar. Er zijn perioden in het jaar, waarin<br />

de hoogleeraren in de rechtswetenschappen niet veel anders zijn<br />

dan exainineerautomaten.<br />

Er is nog een factor, die bij de toeneming van de studenten in<br />

het oog moet worden gehouden. Ik bedoel de stijging van het<br />

aantal meisjesstudenten. In 1913 hadden wij 590 meisjesstudenten,<br />

17 jaar later 2020. Ook dat kan op die wijze onmogelijk<br />

doorgaan. Ik erken, dat er bij de meisjes bijzondere krachten in<br />

het spel zijn, die voor een vrij geregelde afvloeiing zorg dragen,<br />

maar ook, wanneer men met die bijzondere krachten rekening<br />

houdt, blijft er een residu, dat de arbeidsmarkt bij voortduring<br />

bedreigt. Overdrijf ik, wanneer ik zeg, dat wij hier met een probleem<br />

te doen hebben, waarbij ingegrepen moet worden ? Ik maak<br />

er de Regeering geen verwijt van, dat zij nog niet heeft ingegrepen.<br />

Ifet probleem is ongelooflijk moeilijk. Bijna iedere selectiemaatstaf<br />

voor de studenten heeft zijn bezwaren. De zaak is dus<br />

zeker niet in een handomdraaien te regelen. Maar struisvogelpolitiek<br />

mag evenmin worden gevoerd. Ik zou dan ook zeer gerustgesteld<br />

zijn, als de Minister wilde verklaren, dat hij aan dit<br />

gewichtige vraagstuk zijn bijzondere aandacht wil wijden, en wil<br />

toegeven, dat in de Memorie van Antwoord wel wat licht over het<br />

vraagstuk is heengegleden.<br />

De heer Tilanus: Mijnheer de Voorzitter! Tn de redevoering<br />

van den geachtcn afgevaardigde den heer van der Heide waren<br />

verschillende punten, die ik moet afwijzen. Er was echter één<br />

punt, dat ik deel en dat was zijn aandrang op den Minister, om<br />

den leerstoel van de geschiedenis van het Christendom en de<br />

leerstellingen van den Christelijken godsdienst in Leiden zoo<br />

spoedig mogelijk te bezetten. Ik heb met veel genoegen gezien,<br />

dat de Minister machtiging heeft verleend aan het college van<br />

curatoren tot liet indienen van een voordracht, welke, blijkens<br />

de Memorie van Antwoord, einde November of begin December<br />

zou zijn ingediend. Dit is een eerste stap in de goede richting.<br />

Wanneer ik mij daarover verheug, zie ik niet over het hoofd,<br />

dat de Minister nog overweegt, of men hier zou kunnen con­ '<br />

(Tilanus e. a.)<br />

centreeren, of door taakverdeeling tot een andere oplossing zou<br />

kunnen komen. Ik spreek echter het vertrouwen uit, dat do<br />

Minister, wanneer hij deze zaak nader beziet, tot de meening<br />

zal komen, dat het hier betreft een zaak, waarin principieele<br />

punten zitten, die dienen te worden ontzien. Het betreft hit r<br />

een leerstoel, die van fundamenteele beteekenis is voor Int<br />

theologisch onderwijs. Bovendien is spoedige voorziening in deze<br />

vacature, ook voor de studenten, zeer noodig. Ik zou nu gra;g<br />

een enkele opmerking willen maken over de passage op blz. ü<br />

van de Memorie van Antwoord onder het hoofd: „Subsidies".<br />

In de eerste plaats lees ik daar een alinea, waarin ik het met<br />

den Minister niet eens ben. Het gaat over de subsidieering van<br />

de bijzondere handelshoogescholen. Ik behoef niet in den brecilc<br />

te herhalen wat daarover door mij al zoo dikwijls is gezegd.<br />

Ik kan slechts zeggen, dat ik een ander standpunt inneem dan<br />

door den Minister in die eerste alinea wordt ingenomen.<br />

Een tweede opmerking betreft dezelfde passage en gaat over<br />

de verbinding van de Rotterdamsche Handelshcogeschool en de<br />

Leidsche universiteit. De Minister zegt, dat hij op zich zelf de<br />

verbinding wenschelijk acht, maar over de vraag, op welke wijze<br />

die verbinding tot stand kan worden gebracht, zich nog niet<br />

kan uitlaten. Ik geloof, dat hier gelegenheid zou zijn voeleen<br />

nuttige concentratie, waarbij het volstrekt nog niet noodig<br />

is, dat de Rotterdamsche Hoogeschool verplaatst wordt naar<br />

Leiden. Ik heb dezer dagen gelezen de winst-en-verliesrekening<br />

van de Handelshoogeschool te Rotterdam en vond daarin, dat<br />

het Rijk subsidieerde in 1932/33 met f 56 405,34, de gemeente<br />

met f 42 303 en de provincie met f 14 101, alzoo uit de pubheko<br />

kassen gezamenlijk f 112 809,34. Wanneer de Minister overgaat<br />

tot algeheele reorganisatie van het onderwijs, zal hij, wanneer<br />

hij aan het hooger onderwijs toekomt, er niet aan kunnen ontkomen,<br />

om ook zijn aandacht te schenken aan het hooger<br />

handelsonderwijs, waarvoor men in Amsterdam al een faculteit<br />

heeft, en dan zal hij daarvoor ook een faculteit moeten inrichten<br />

aan een van de Rijksuniversiteiten. Dan zai er gelegenheid<br />

zijn om met de Rotterdamsche Handelshoogeschool tot overeenstemming<br />

te komen en daardoor tevens te komen tot een bezuiniging<br />

voor de publieke ka

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!