You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Vel</strong> 257. 995<br />
28ste VERGADEEING. — 12 DECEMBER 1933.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbogrooting voor 1934.<br />
(Lingbeek.)<br />
einde zijn voormalige tegenstanders met een vriendelijk gezicht<br />
af te schepen, maar intusschen zijn eigen lieden van alles toe<br />
te stoppen. Aan zulke praktijken deed déze Minister niet, en<br />
dat prijs ik in Zijn Excellentie. Ach, waren alle menschen zoo!<br />
Maar, Mijnheer de Voorzitter, indien ik nu geroepen was om<br />
als hofprediker voor dezen Minister op te treden, dan geloof ik,<br />
dat ik geen beter woord ter behandeling zou kunnen nemen<br />
dan het W'oord van den wijzen koning Salomo, hetwelk deze<br />
vermaning behelst:<br />
„Wees niet al te rechtvaardig en wees niet al te goddeloos."<br />
Dat al te goddeloos zou ik dan voorloopig niet nader uitwerken,<br />
maar ik zou vooral op des Ministers hart willen binden,<br />
dat voorschrift van „niet al te rechtvaardig". En ik zou daarmee<br />
dan niet bedoelen, dat een weinig onrecht er bij wel goed<br />
is, maar dat men uit louter rechtvaardigheid tegenover anderen<br />
wel onrechtvaardig kan worden tegenover zich zelf en onrechtvaardig<br />
tegenover zijn eigen voormalige vrienden.<br />
Hoe was nu het optreden van dezen Minister op het tooneel<br />
van het lager onderwijs ? En dun wijs ik er op, dat de Minister<br />
sterk heeft bevorderd het opheffen der kleine openbare scholen,<br />
in onderscheiding van de kleine bijzondere scholen, die ongemoeid<br />
bleven.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik weet, dat de Minister in Jubbega<br />
heeft gezegd, dat er veel meer kleine openbare dan kleine'bijzondere<br />
scholen bestonden. Ik weet ook, dat de Minister is voortgegaan<br />
te betoogen, dat de financieele gelijkstelling volstrekt niet<br />
inhield, dat de Minister met de bijzondere scholen even vrij<br />
kon omspringen als met de openbare; alsmede dat de Minister<br />
niet in staat was geweest om hals over hoofd een wet tot stand<br />
te brengen, waardoor hem die vrijheid wèl werd geschonken.<br />
Maar het feit blijft toch het feit, dat de Minister het sein heeft<br />
gegeven om allerwege een slachting te gaan aanrichten onder de<br />
openbare scholen, terwijl Zijn Excellentie wist, dat er verlangende<br />
slachters genoeg waren en dat het bijzonder onderwijs er<br />
met welgevallen naar zou staan kijken en er winst van zou<br />
behalen.<br />
Er is een tijd geweest, dat het een eer was voor eiken ridder<br />
zonder vrees of blaam om tegen het neutrale openbare onderwijs,<br />
dat toen met geweld aan ons volk zich opdrong, in het<br />
krijt te treden. Nu zijn de tijden veranderd. De voorheen briesende<br />
leeuw ligt bijkans zieltogende.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Het is niet ridderlijk om een stervenden<br />
leeuw nog een schop te geven. Dat verwacht ik ook niet<br />
van dezen Minister, die, afgezien van zijn persoonlijke oude<br />
liefde, heeft te bedenken wat elke Minister van Onderwijs heeft<br />
te bedenken, dat die huidige openbare school, wat men ook<br />
tegen haar heeft, dit voor heeft, dat zij voor elke partij op haar<br />
beurt de onmisbare vluchtheuvel kan worden, waarheen zij te<br />
midden van een anders gezinde bevolking haar kinderen nog het<br />
veiligst kan heenzenden.<br />
Van harte wensch ik den Minister, die nu (zij het noodgedwongen)<br />
is overgegaan tot afslachting van de overtollige<br />
koeien der openbare scholen, straks, als Zijn Excellentie een<br />
regeling gaat ontwerpen om ten opzichte van het bijzonder onderwijs<br />
tot dergelijke maatregelen de handen vrij te krijgen, daarbij<br />
dezelfde geesteskracht toe.<br />
De Minister maakt op bladz. 3 van de Memorie van Antwoord<br />
er melding van, dat in het Voorloopig Verslag, bladzijde<br />
zooveel, de wensch van sommige leden werd weergegeven, dat<br />
in de onderwijszaken te werk zou worden gegaan naar artikel 36<br />
der Nederlandsehe Geloofsbelijdenis.<br />
Dat is niet afkomstig van mij; alleen reeds hierom niet,<br />
omdat bij de huidige Grondwet de Minister met geen artikel 30<br />
kan rekening houden. Zulk een wensch zou dus m. i. alleen<br />
kunnen worden te kennen gegeven bij hoofdstuk I der begrooting.<br />
Er zou dan een voorstel tot Grondwetsherziening moeten<br />
worden gedaan. Maar ook verder zou ik, indien ik had gemeend<br />
den genoemden wensch in de afdeelingen te moeten uitspreken,<br />
dat niet gedaan hebben zonder een nadere aanwijzing,<br />
hoe dan rn. i. volgens art. 36 de onderwijszaken moesten wor<br />
Handeiingen der tStaten-Generaal. — 1933—1934. — II.<br />
(Lingbeek e. a.)<br />
den geregeld; immers, zonder zulk een aanwijzing, was allerlei<br />
misverstand onvermijdelijk.<br />
Ik vat er dus ook geen vuur op, als de Minister zegt, dat<br />
wanneer het zou gaan naar artikel 36, het met de vrijheid in<br />
Nederland zou zijn gedaan. Alleen vergunne u mij, Mijnheer<br />
de Voorzitter, den Minister daarop te antwoorden, dat het zou<br />
kunnen meevallen, en den Minister er aan te herinneren, dat<br />
hetzelfde Nederland van artikel 36 ook is geweest het klassieke<br />
land der vrijheid.<br />
Maar als dan de Minister zijn passage eindigt met te zeggen,<br />
dat beschouwingen, ten einde het onderwijs te regelen in verband<br />
met artikel 36, onNederlandsch zijn, ja, „bovenal on<br />
Ncderlandsch", dan vergunne u mij tot Zijn Excellentie deze<br />
vraag te richten: die potsierlijke lappendeken van scholen van<br />
alle mogelijke kleuren voor kinderen van alle mogelijke richting,<br />
die wij hier voor Riiksrekening hebben in Nederland,<br />
• meent de Minister in trouwe, dat die veelvervige rok, waarin<br />
ons onderwijs thans gestoken is, echt Nederlandsen zou zijn?<br />
Mijnheer de Voorzitter! Indien de Minister daarop bevestigend<br />
zou antwoorden, dan heeft men vóór dr. Kuyper en Schaepman,<br />
die ons volk in dat pak hebben gestoken, nooit anders<br />
dan onNederlandsche Nederlanders in Nederland gehad.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Ik deel die meening niet. Ik meen,<br />
dat de huidige onderwijsregeling wel een Nederlandsehe is, maar<br />
een Nederlandsehe van het slechtste soort. Immers, zulk een<br />
regeling, die ons volk, van der jeugd af aan, aan flarden<br />
scheurt, die onze schatkist uitput, die Rome rijk maakt en<br />
Nederland arm, die ons land der Vaderen ten prooi geeft aan<br />
Rome en ongeloof, en die ons, als in een bont harlekijnspak<br />
gestoken, ten spot maakt van Europa.<br />
Zou dat echt Nederlandsch zijn?<br />
Mijnheer de Voorzitter! Zal ooit, wat God geve, het oude<br />
Nederland herleven, dan zal het van dien Kuyperiaansehen<br />
bedelaarsdeken der hedendaagsche onderwijsregeling moeten<br />
verlost worden als van een wegwerpelijk kleed en dan zal op<br />
de oude nationale school weer plaats moeten komen voor den<br />
God der Vaderen en voor Zijn nu uitgebannen Woord.<br />
Indien de Nederlandsehe Minister dat onNederlandsch zou<br />
noemen, om ons jonge volk, ook op de Nederlandsehe nationale<br />
school, bekend te maken met wat eens de kracht en de troost<br />
is geweest der vaderen, in leven en in sterven, Mijnheer do<br />
Voorzitter, dan houd ik het met het oude Nederland en blijf ik<br />
daarbij fier op den Nederlandsehen naam.<br />
Ik heb hieraan nog slechts één ding toe te voegen, nl.<br />
ceterum censeo Carthaginem esse delendam; dat wil in onzen<br />
tijd zeggen: overigens meen ik, dat aan de vooral nu ten hemel<br />
schreiende overbekostiging der kloosterscholen eindelijk een einde<br />
moet komen.<br />
De heer Zijlstra: Mijnheer de Voorzitter! De Memorie van<br />
Antwoord van den Minister van Onderwijs is een gedegen stuk.<br />
Bi]na overal belangrijk. De eerste bladzijden zijn echter stellig<br />
de meest interessante. Gaarne breng ik den Minister hulde voor<br />
de kloeke wijze, waarop hij zijn uitermate moeilijke, maar toch<br />
ook weer mooie taak heeft geschetst. Zij mag niet worden omschreven<br />
als de zorg om zooveel mogelijk op het onderwijs te<br />
bezuinigen, maar als de plicht om ons onderwijs te behoeden<br />
voor den ondergang, die van de financieele positie het gevolg<br />
kan zijn. Zoo ziet hij zich als den beschermer van het onderwijs<br />
tegen dreigende gevaren. Er moet zijn beperking, vereenvoudiging,<br />
doelmatiger organisatie uit lijfsbehoud. En het is daarom,<br />
dat hem bij al zijn werk het tekort op de Rijksbegrooting<br />
voor oogen staat. Hij heeft reeds bezuinigingsmaatregelen gc^<br />
troffen en die tegen felle aanvallen verdedigd, een verdediging<br />
vol argumenten, die niet minder krachtig zouden zijn geweest^<br />
ook al waren zij bijgeval niet in een centrum van cultuur uitgesproken.<br />
De vraag is gesteld: hoe denkt de Minister het bedrag der<br />
bezuiniging van 15$ millioen te verkrijgen? Het antwoord is: dit<br />
bedrag is van te voren in den Ministerraad vastgesteld en niet<br />
verkregen door een optelling van verschillende bezuinigingen.<br />
Het kan ook niet worden verkregen door een cumulatie 'van