You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
992<br />
28ste VERGADERING. — 12 DECEMBER 1933.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />
AVONDVERGADERING.<br />
(Bijeenrocpingsuur 8.30 namiddag.)<br />
Voorzitter: de heer van Dijk.<br />
Aan de orde is de behandeling van het ontwerp van wet tot<br />
vaststelling van hoofdstuk VI (Departement van Onderwijs,<br />
Kunsten en Wetenschappen) der Rijksbegrooting voor het<br />
dienstjaar 1935 (2).<br />
De heer Ketelaar, voorzitter van de begrootingscommissie,<br />
brengt het volgende verslag uit:<br />
In handen van de begrootingscommissie voor hoofdstuk VI<br />
der Rijksbegrooting voor 1934 (2) is gesteld een adres van de<br />
Algemeene Vereeniging van Leeraren bij het Middelbaar Onderwijs,<br />
de Katholieke Leerarenvereeniging „St. Bonaventura" en<br />
de Vereeniging van Leeraren bij het Christelijk Middelbaar<br />
Onderwijs, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de zinsnede op<br />
blz. 4 van de Memorie van Toelichting, waarin de Minister<br />
mededeelt, dat het in de bedoeling ligt om door vermindering<br />
van het aantal gecommitteerden bij de eindexamens aan de<br />
hoogereburgerscholen te geraken tot verlaging van de kosten<br />
dier examens, en waarin zij verzoeken te willen bevorderen, dat<br />
het aantal deskundigen niet zal worden verminderd, subsidiair<br />
dat of de vergoeding voor het nazien van schriftelijk werk zou<br />
worden afgeschaft, of een matig examengeld zou worden geheven<br />
van hen, die slagen en wier ouders niet on of minvermogend<br />
zijn.<br />
"Uw commissie heeft de eer voor te stellen, dit adres neder<br />
te leggen ter griffie, ter inzage van de leden.<br />
De <strong>Kamer</strong> vereenigt zich met de voorgestelde conclusie.<br />
De algemeene beraadslaging wordt geopend.<br />
De heer Moller: Mijnheer de Voorzitter! Het is in deze<br />
beroerlijke tijden allerminst verkwikkelijk Minister te zijn van<br />
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De verzorgende bemoeienis<br />
te hebben met een zoo voornaam deel van ons gemeenschapsleven,<br />
de oultureele vorming van ons heele volk, en dan<br />
toch schijnbaar weinig of geen ander positief werk te kunnen<br />
doen dan met inspanning van alle krachten te bewaren wat wij<br />
in langen moeizamen arbeid verworven hebbeu, en dat te bewaren<br />
door veel weg te snijden, wat, zonder het eigenlijke leven<br />
te deren, weggesneden kan en helaas moét worden, — er is<br />
opwekkender werk te doen dan dit, dat nu onverbiddelijk door<br />
de omstandigheden geëischt wordt. Maar het is toch ook een<br />
opwekkende arbeid, om te bewaren, met _ volle menschelijke<br />
kracht, wat het bewaren zoo volop waard is.<br />
Ik ben het eens met den Minister, dat wij in dezen tijd door<br />
de harde noodzaak gedwongen worden te amputeercn, zelfs ledematen<br />
te amputeeren, die een zeer verdienstelijke en hoogst<br />
gewenschte functie hebben, maar die wij niet kunnen behouden,<br />
willen wij het leven zelf niet aan de meest ernstige gevaren<br />
blootstellen. Deze troost hebben wij, dat die amputaties van<br />
het zeer gewenschte niet alle en niet altijd onherstelbaar zijn,<br />
maar dat^ecnmaal weer betere tijden een en ander zullen teruggeven<br />
vau wat tijdelijk verloren is gegaan. Toch is het maar<br />
(Moller.)<br />
schijnbaar, en dus een onjuiste meening, dat nu geen ander<br />
positiet werk voor ons onderwijs kan gedaan worden, dan bewaren<br />
wat voor de cultuur van ons volk levensnoodzakelijk is.<br />
Volkomen juist lijkt mij de opvatting van den Minister, dat ons<br />
geheele onderwijs opnieuw moet worden ingericht en dat niet<br />
alleen om redenen van bezuiniging, maar ook in het belang van<br />
het onderwijs zelf. Want inderdaad, er zijn veel maatregelen te<br />
nemen, die bezuiniging brencren en tegelijk betere onderwijsverzorging.<br />
Zorg moet, met den Minister, ons allen vervullen<br />
voor het behoud van goed onderwijs in alle geledingen. Met<br />
grooto waardeering voor de voortvarendheid en n-iet vertrouwen<br />
zie ik dan ook de aangekondigde wetsvoorstellen te gemoet. Het<br />
lijkt mij een gelukkige gedachte, dat er eerst een „algemeene<br />
regeling van het onderwijs in zijn geheel" (Memorie van Antwoord,<br />
blz. 2) zal worden ingediend. Zie ik het goed, dan zal<br />
dit een soort grondwet zijn voor het onderwijs, waarin worden<br />
samengebracht alle bepalingen, waaraan elke tak van onderwijs<br />
zal moeten voldoen, waarna de afzonderlijke regelingen als een<br />
soort organieke onderwijswetten zullen worden voorgesteld. Ik<br />
hoop van harte, dat het dezen Minister mag gegeven zijn dezen<br />
herbouw van ons onderwijs, tot welzijn van ons volk, tot stand te<br />
brengen.<br />
Het ligt dan ook geheel in de lijn van deze hervormingen, dat<br />
sterker concentratie en juister verdeeling van het gcheele voortgezet<br />
onderwijs door den Minister met kracht bevorderd wordt.<br />
Over enkele onderdeden van deze concentratie wilde ik meer<br />
bijzonder spreken bij de IVde afdeeling, voorai over de concentratie<br />
van het middelbaar onderwijs en over de inspectie. Hier<br />
wenschte ik alleen deze vraag te stellen : wordt in de hier bedoelde<br />
concentratie van het voortgezet onderwijs ook het uitgebreid<br />
lager onderwijs betrokken? De Minister weet, dat ik jarenlang<br />
voor de betere verdeeling van het voortgezet onderwijs door<br />
concentratie gepleit heb. Maar, naar mijn meening, is hier geen<br />
bevredigende herinrichting te verkrijgen, bevredigend zoowel<br />
voor het onderwijs als voor de financiën, wanneer niet met zorg<br />
wordt bestudeerd, of naast het u.l.o. middelbaar onderwijs of<br />
wel naast middelbaar onderwijs het u.l.o. op zijn plaats is, in<br />
dien omvang en in dien overvloed, zooals nu in vele gemeenten<br />
het geval is. Er is in verschillende gemeenten, of wil men streken,<br />
van beide te veel. zoodat öf een van beide soorten hier of<br />
daar zal moeten verdwijnen, öf beide, als zij behoorlijke reden<br />
van bestaan hebben, dienen beperkt of geconcentreerd 10<br />
worden.<br />
Wat de bezuiniging betreft, waarover de Minister in de<br />
Memorie van Toelichting gesproken heeft en die ook van elders<br />
bekend is, hieromtrent wilde ik twee punten nader beschouwen.<br />
Vooreerst de verhouding van do bezuinigingen op hooger<br />
onderwijs en die op lager onderwijs. Volkomen juist acht ik ïvnt<br />
de Minister zegt, dat op het hooger onderwijs veel minder bezuinigd<br />
moet en kan worden, niet in procenten, maar in de geldswaarde,<br />
want het lager onderwijs alleen heeft immers een begrooting,<br />
die tienmaal zoo groot 18 als die van het hooger onderwijs.<br />
Dat beteckent dus, dat elk procent, dat men op lager<br />
onderwijs bezuinigt, in geldswaarde tienmaal zoo groot is als<br />
één procent op het hooger onderwijs. Er kan dus geen sprake<br />
zijn bij beide eenigszins gelijk op te bezuinigen; dertig procent<br />
bij hooger onderwijs is in geldswaarde gelijk aan 3 procent bij<br />
het lager onderwijs. In het hooger onderwijs zijn wij al enkele<br />
jaren aan de 30 procent vermindering toe. Ik ben het met den<br />
Minister eens, dat het juist noodlottig en vernietigend kan en<br />
zeker zal worden, wanneer wij hier niet groote omzichtigheid<br />
betrachten. Het geheele hooger onderwijs immers, met de afdeeling<br />
Kunsten en Wetenschappen samen, vormt nog geen 9 procent<br />
van het geheel van deze begrooting. En toch, het hooger<br />
onderwijs en de bevordering van kunsten en wetenschappen is<br />
van buitengewoon belang en % r olstrekt noodzakelijk voor de cultuur<br />
van ons geheele volk. Hier ligt immers niet alleen de hoogste<br />
vorming van onze cultuur, maar ook de sterkste stuwing<br />
voor de volkscultuur in zijn geheel. Verzwakken wij ons hooger<br />
onderwijs, zoodat het inderdaad niet meer zijn taak kan volbrengen,<br />
en zoo ook de toch reeds matige bevordering van onze<br />
kunsten en wetenschappen, dan verzwakken wij ook onvermijdbaar<br />
do geheele geestelijke volkskracht. Immers daar worden do