You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
(Bakker.)<br />
988<br />
28ste VERGADEEING. — 12 DECEMBER 1933.<br />
2. Vaststelling van hoofdstuk VUB (Departement van Financiën) der Rijksbegrooting voor 1934.<br />
betrokken, opdat men ook de mannen uit de practijk daarover<br />
zou kunnen iiooren; de Minister blijft natuurlijk volkomen vrij<br />
en beslist onafhankelijk, maar het zou toch heel goed zijn dergelijke<br />
dienstbelangen in het georganiseerd overleg te betrekken.<br />
Als wij hier de overtuiging kunnen hebben, dat het georganiseerd<br />
overleg voldoet aan de te stellen eisenen, dan zullen wij<br />
ook in de toekomst hier niet meer over allerlei personeelsbelangen<br />
behoeven to spreken, wat ik meermalen met tegenzin<br />
doe; ik hoop, dat deze Minister, dien ik hoogacht ook om zijn<br />
capaciteiten, en die bijzonder jong en frisch voor zijn veelomvattende<br />
tank staat, znl trachten van het georganiseerd overleg<br />
te maken wat er van te maken is.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Een enkele opmerking over hetgeen<br />
in de Memorie van Antwoord wordt gezegd over de dienstcommissie<br />
te Vlaardingen. Het betreft hier het plaatselijk overleg,<br />
dat ook in verband met ambtsaangelegenheden en dieastvoorwaarden<br />
van buitengewone beteekenis kan zijn, ook waar het<br />
betreft de goede verhouding tusschen het personeel en zijn<br />
superieuren. Het betreft hier een quaestie, die m. i. wel viel<br />
onder de bijzondere diensten. Het ging hier om Zondagsdiensten<br />
in verband met hot toezicht op het laden en lossen van schepen.<br />
Ik geloof, dat het niet aangaat, dat de voorzitter van een dergelijke<br />
dienstcommissie zich op het standpunt stelt, dat de commissie<br />
als zoodanig daarover niet gehoord behoeft te worden.<br />
Ik geloof echter, dnt juist de beteekenis van het georganiseerd<br />
overleg ook plaatselijk tot zijn volle recht zal komen, als men<br />
ook dergelijke bijzondere diensten met vertegenwoordigers van<br />
het personeel overlegt. Dan behoeft de voorzittrr der commissie<br />
nog geen beslissing tegen het dienstbelang in te nemen, maar<br />
het is zoo goed, dat het personeel weet, dat al zijn belangen in<br />
de dienstcommissie worden besproken; ook al wordt een beslissing<br />
genomen, die niet geheel ligt in de lijn van hetgeen gewenscht<br />
werd, het geeft toch een zekere bevrediging, dat steeds<br />
aan de belangen van het personeel wordt gedacht.<br />
Ik zou dus gaarne willen, dat de Minister voortaan ook het<br />
plaatselijk overleg meer en meer trachtte te bevorderen.<br />
Thans enkele detailpunten. Gelukkig zijn met ingang van 15<br />
December, ten minste wanneer de berichten volkomen juist zijn,<br />
de eerste kommiezen, die in 1928 geslaagd zijn, aangesteld. Ik<br />
hoop, dat dit bericht juist is. Vanneer het ook in dit opzicht<br />
volkomen juist is, nl., dat deze aanstelling tijdelijk zal zijn, dan<br />
vraag ik, of dit niet in strijd is met do bepaling vnn hot Ambtenarenbesluit<br />
voor den Belastingdienst, waarin gesproken wordt<br />
van een vaste aanstelling. Nu zal do Minister wel overwegende<br />
redenen hebben om dezen menschen geen vaste aanstelling te<br />
geven en ik zou daarom gaarne willen vernemen, welke dezo<br />
redenen zijn.<br />
In verband hiermee een enkele vraag. Ik meen, dat vroeger,<br />
wanneer liet examen voor kommies zou plaats hebben, dit in de<br />
pers werd aangekondigd of op andere wijze gepubliceerd. Ik zou<br />
willen vragen, wanneer men in bepaalde jaren die examens weer<br />
wil instellen, of daarvan niet tijdig kennis kan worden gegeven<br />
en tijdig voor publicatie kan worden gezorgd, opdat degenen,<br />
die zich willen voorbereiden, daartoe volkomen in staat worden<br />
gesteld.<br />
Voorts een enkel woord over de tijdelijke hulpkommiezen, die<br />
ten behoeve van de grensbewaking ressorteeren onder Justitie,<br />
waarvan do Minister wellicht te recht opmerkt, dat zij voor den<br />
belastingdienst niet noodig zijn. Die menschen hebben echter<br />
geen vaste aanstelling. De Minister zegt nu toe, dat hij met zijn<br />
ambtgenoot van Justitie in overleg wil treden om tot een vaste<br />
aanstelling voor hen te komen. Wanneer dat overleg niet mocht<br />
slagen, doordat de Minister van Justitie daarvoor niet te vinden<br />
mocht zijn, zou het dan niet mogelijk zijn deze menschen toch<br />
nog bij den belastingdienst te betrekken, omdat hun langs dezen<br />
weg oen vaste aanstelling zou kunnen worden uitgereikt? Het<br />
gaat ook hier om de rechtspositie van de ambtenaren, waarop<br />
ook in het belang van den dienst hooge prijs dient te worden<br />
gesteld.<br />
Ten slotte een enkele opmerking over plaatsing en overplaatsing<br />
van ambtenaren.<br />
Het hoeft mij dankbaar gestemd, dat, wanneer overplaatsing<br />
(Bakker e. a.)<br />
word gevraagd wegens behoefte aan het vervullen van godsclienstplichten<br />
of wegens ziekte in het huisgezin, de Minister<br />
altijd bereid is geweest deze te bevorderen. Daarover behoef ik<br />
dus verder niets te zeggen, maar wel zou ik iets willen opmerken<br />
ten aanzien van dogenen. die voor straf overgeplaatst worden<br />
en die — daarvan zijn mij voorbeelden bekene! — later volkomen<br />
gerehabiliteerd worden, on wanneer dergelijke ambtenaren<br />
in die plaats blijven, bestaat zoolang bij hen altijd de<br />
gedachte, dat bedoelde rehabilitatie slechts in woorden heeft<br />
bestaan. Daarom zou ik den Minister willen vragen, om, wanneer<br />
dergelijke ambtenaren, wanneer zij volkomen gerehabiliteerd<br />
zijn, een verzoek om overplaatsing indienen, te bevorderen<br />
dat overplaatsing inderdaad mot den meesten spoed zal kunnen<br />
plaats vinden en op deze wijze te trachten hun rechtspositie ook<br />
in dit opzicht te bevorderen.<br />
De heer Amelink: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou allereerst<br />
enkele opmerkingen willen maken, die in verband staan met<br />
eonige personeelszaken.<br />
Bi] hetgeen do heer Bakker omtrent het georganiseerd<br />
overleg gezegd heeft, sluit ik mij geheel aan. De Minister meent,<br />
dat er voor een klacht over hot niet raadplegen van het georganiseerd<br />
overleg geen voldoende aanleiding is. Ik wil hier niet<br />
breed op ingaan, maar ik merk toch op, dat het feit, dat telkenjare<br />
juist bij dit begrootingshoofdstuk allerlei personeelszaken<br />
worden behandeld, veel meer dan bij andere begrootingshoofdstukken,<br />
er op wijst, dat het georganiseerd overleg niet voldoende<br />
tot zijn recht komt en er iets niet in orde moet zijn. Tal<br />
van aangelegenheden, het personeel betreffende, zijn thans ook<br />
weer in de stukken behandeld. Op zich zelf en voor hot personeel<br />
zijn dat belangrijke aangelegenheden, maar in vergelijking<br />
met het geheel der Rijksbegrooting toch ondergeschikte zaken.<br />
Hot moest eigenlijk overbodig zijn, telkens hier in de <strong>Kamer</strong><br />
allerlei min of meer ondergeschikte porsoneelsaangelegcnheden<br />
te bespreken. Daarvoor dient het georganiseerd overleg, dat<br />
daarvoor ook veel meer geëigend en deskundig is. Het blijkt<br />
echter noodig, en naar hot oordeel van het personeel ligt dat<br />
daaraan, dat liet overleg bij Financiën te stroef werkt, en allerlei<br />
aangelegenheden, voor het personeel van belang, buiten het<br />
overleg worden gehouden.<br />
In hot Voorloopig Verslag zijn daarvan nu weer een paar<br />
voorbeelden gegeven. De heer Minister weet ons echter wel<br />
duidelijk te maken, evenals zijn voorgangers dat met vroegere<br />
voorbeelden deden, dat hetgeen in het Voorloopig Verslag<br />
genoemd is niet ter zake dienende is. De Ministers wisselen,<br />
maar de practijk in het georganiseerd overleg bij Financiën<br />
schijnt onveranderlijk te zijn. Ik hoop echter, dat de Minister,<br />
die toch ook te dezer zake volkomen deskundig is, ondanks<br />
andere veel gewichtiger zaken, waarmede hij zich heelt bezig<br />
te houden, ook hieraan nog eens zijn bijzonderen aandacht zal<br />
willen schenken, opdat er eindelijk een bevredigende regeling<br />
voor het overleg verkregen wordt.<br />
Betreffende hei geen in het Voorloopig Verslag on in de Memo.<br />
rio is opgemerkt ten opzichte van de tijdelijke hulpkommiezen<br />
bij de passencontróle, sluit ik mij geheel aan bij hetgeen de heer<br />
Bakker daaromtrent heeft gezegd. Ik breng don Minister gaarne<br />
oen woord van dank, dat hij met zijn ambtgenoot van Justitie<br />
in overleg is getreden, ten einde tot oen aanstelling in vasten<br />
dienst van dit personeel te geraken. Ik spreek daarbij den wensen<br />
uit, dat dit overleg spoedig tot resultaat mag leiden. De betrokkenen,<br />
waarvan sommigen reeds veel langer dan 10 jaren in<br />
dienst zijn, hebbon daarop, dunkt mij, wol eonig recht.<br />
Mijnheer de Voorzitter! Met eenige verwondering heb ik<br />
kennis genomen van liet antwoord van den Minister betreffende<br />
hetgeen in het Voorloopig Verslag is opgemerkt onder het hoofd<br />
,.assistenten voor de aanstelling 1919—1922". De Minister verwijst<br />
naar de Memorie van Antwoord hoofdstuk VIIR. begrooting<br />
1930, en zegt, dat van de in het Voorloopig Verslag bedoelde voorstellen<br />
hem niets bekend is. Ik begrijp dat niet. Deze aangelegenheid<br />
is tot na 1930 behandeld in een subcommissie van de<br />
Centrale commissie voor georganiseerd overleg, nl. op 2't November<br />
1931, en daarna in de Centrale commissie op 13 April 1932.