Cornets de Groot www.cornetsdegroot.com <strong>Tropische</strong> <strong>jaren</strong> 18 0, zeker, Batavia had geen bordelen, Indië was ongelooflijk kuis. Maar had ik daar die meisjes niet gezien met hun hoofddoekjes van al te doorschijnende stof, een bloem in het haar? Zij wisten wel een onderkomen voor de liefde in wankele, uit bamboe en golfplaat opgetrokken schuilplaatsjes. Godverdomme. Ik was <strong>werk</strong>elijk benieuwd naar de bordelen van deze stad. Moest Mr. Edip, deze moslim, niet ook af en toe een attentie, een klein bewijs van zijn galante inborst kwijt aan een meisje, betaalbaar of onbaatzuchtig? 'Een vrijgezel is een sultan,' zei hij, en: '<strong>De</strong> koepel van een moskee heeft vier minaretten' - daar zou hij toch ook wel naar leven? 'Zei u niet dat u uw leven op liefde en luiheid hebt ingesteld, Mr. Edip?' vroeg ik. 'U bedoelt, wat is er tegen hoeren, zigeuners en zigeunerinnen?' antwoordde hij. 'Ik ben ervoor een paar dingen waarvoor men zich schamen moet, te veranderen. Uw houding helpt daar niet bij. Die komt neer op: God, wat kan ik eraan doen dat het zo is. Het is toch ook wel romantisch zo - zeker voor een toerist. Maar ik ben geen aanbidder van de status quo.' Ik bloosde. 'Ik ook niet,' zei ik. 'Ik heb er de pest aan, wanneer iemand mij komt zeggen waar ik moet wonen. Ik kan heel veel helemaal alleen, en misschien is dat met zigeuners ook wel zo. Je moet ze de kans geven en dat gebeurt niet.' 'Wees langzaam en ik zal geduldig zijn,' antwoordde hij. Hij doorgrondde mijn zwakheid. Hij had veel gelezen, veel gezien en doorspekte zijn gesprekken graag met aforismen. Of waren het in hoofdzaak gezegdes, spreekwoorden, citaten uit poëzie, gewoon genoeg voor een Turk, maar belangwekkend voor ons, vreemden? Een verstandsmens was hij niet, daar speelde hij veel te graag schaak voor. Verstand benutte hij uitsluitend om het te wetten, niet om er te zijner tijd ook mee te snijden. In dat opzicht trok hij me aan. Maar au fond zijn moslims vooral gevoels- en wilsmensen, romantici en moralisten. [p. 31] Schakers dus, die hun intelligentie uitleveren aan het spel. Ik dacht aan ons bezoek, gisteren, aan de Blauwe Moskee aan het plein, waar eens het hippodroom van Byzantium gelegen had. Een overstelpende <strong>ruimte</strong>, een <strong>open</strong> <strong>ruimte</strong> onder een koepel, wijd als de sterrenhemel zelf. Doorschijnende, satijnzachte <strong>open</strong>heid, met vrijheid voor het oog naar alle kanten. En waar het zich aan hechtte, daar gleed het weer van af, door de watervlugge, vloeiende bewegingen der ornamenten. Een leegte waaronder een moskeebreed tapijt, waarboven een koepel. Ramen tot de vloer, en heel dit interieur doorzogen van blauw licht, o luisterrijke nacht... 'Het verstand wordt hier heel letterlijk - en letterlijk: door niets - buiten <strong>werk</strong>ing gesteld,' zei Mr. Edip, 'een gelovige hoeft niet te denken.' 'Nee,' beaamde ik. '0, hier zou ik het denken ook wel willen laten, maar straks, buiten?' Over Narda nu. Waarom was zij zo nieuwsgierig naar Carla? Waarom interesseerde ze zich voor een geschiedenis die, haar leeftijd in acht genomen, moest aandoen als een stukje uit een historische roman? Batavia, Beatrix, de Unversagts, Carla... 'Ik hou niet van dingen zonder archeologische waarde,' zei ze. Wat ik altijd zo grappig van haar vond, was de manier waarop ze je overrompelde met een woord, een grap, een gebaar. Ik schrok op uit mijn droom en ging de badkranen sluiten. Opeens stond ze naast me, half slapend nog. 'Wat lief van je,' zei ze. <strong>De</strong> pon gleed van haar af. Ze stapte in mijn bad en besprenkelde zich met het hete water vóór ze weggleed in het schuim. Onder de douche hulde ze zich in een wolk stoom. 'Je bent vroeg op,' riep ze. Voor de spiegel, nog glinsterend van het nat, kamde ze zich het haar. 'Wat ben ik nog waard, Aladdin?' vroeg ze, zichzelf taxerend. 'Over zes jaar ben ik dertig. Dan ben ik ook
Cornets de Groot www.cornetsdegroot.com <strong>Tropische</strong> <strong>jaren</strong> 19 een oud lijk. Mijn hemel, ik krijg nu al het gevoel: nu moet het beginnen. Ik heb geen tijd te verliezen. Zeg maar, dat je dat begrijpt.' [p. 32] 'Maar wat begint er dan?' vroeg ik. 'Je vechtlust, je zucht iets te veroveren, wat dan ook, raken in verval. 0, het lijkt nog heel wat, dat raffinement, die zwier die je je eigen hebt gemaakt na iedere strijd. Maar die nieuwe krachten zijn de beurse plekken in een bestaan, dat nog altijd vooruit wil en omhoog. Kom, wie na zijn dertigste geen tijd meer te verliezen heeft, heeft na zijn dertigste alleen nog tijd te verliezen.' '0,' zei ze geprikkeld. 'Je praat al in de clichés van een Turk. Zo troost je een westers meisje niet, dat wanhopig is.'