Cornets de Groot www.cornetsdegroot.com <strong>Tropische</strong> <strong>jaren</strong> 60 een gezicht. Een tokèh riep zijn naam, vijf, zes, zeven maal in de nacht. Als een robot overhandigde ik hun mijn pas. Geen groet, geen woord. Geen lafbek, geen held. Alleen maar ik, van steen onder de sterren. En zij, de machthebbers, ook van steen.
Cornets de Groot www.cornetsdegroot.com <strong>Tropische</strong> <strong>jaren</strong> 61 Hoofdstuk XVI [p. 99] Dat ik me die verstening herinnerde, had met die bloeddrukmeter te maken, maar hoe? Ik had er geen flauw idee van. Ik dompelde me nog eens onder in de glans van sterren, bajonetten, neonlicht en biggelende tranen, het hielp me geen stap vooruit. Een deur klapt toe. Een vrouw omhult zich het gelaat met haar sluier. Geheim. Tegenstrijdige, raadselachtige krachten spanden tegen mij samen. Welke vijand was Japan voor de nationalisten? En welke bondgenoot voor de rest? Vragen waarop niemand het antwoord wist. Geheim. Op de verjaardag van Hirohito, 29 april 1944, zag ik drie geisha's bij elkaar, en waarschijnlijk - ik hou ervan te denken, dat dat zo is - in functie. Ter ere van deze glorierijke dag speelden officieren van het leger een base-ballwedstrijd tegen die van de marine. Even buiten het speelveld op ons sportterrein zaten ze, die drie, elegant door de gebogen knieën op of naast hun enkels neergezonken, in hun met zwarte figuren overdekte, smetteloos witte kimono's. Hun hoog opgestoken, uiterst verzorgde kapsel, dat wit opgemaakte, betoverend mooie, maar maskerachtige gelaat waarin de zwart omrande ogen glansden, de aanstellerij in hun gebaartjes: alles wees erop dat zij het in de kunst van het behagen ver hadden gebracht. Ze schiepen en onderhielden met grote vaardigheid een illusie, en keken soms, bij een home-run, als verrast over de rand van hun waaier heen, met oogjes en lachjes en gebaartjes, preuts genoeg om je te verstaan te geven, hoe genotzuchtig ze zouden willen zijn. Ze maakten een ongelooflijke indruk op mij, en waarom ook niet? [p. 100] 'Dat komt door hun op het polygame leven ingestelde rol,' zei Mr. Edip. 'Zo is een moeder niet, meestal. Ze zijn ook geen creaties van moeders, maar van playboys: tot vlees geworden wensdromen.' 'Ze leken op elkaar,' zei ik. 'Niet zoals Japanners op Japanners lijken, maar zoals de verre prinses van de ene ridder lijkt op die van de andere.' 'Zie je wel? Het zijn levende poppen. Moeders hebben zorgen. Ze zijn aan veel gebonden. Ze hebben wel eens verdriet, om hun kind, hun man, diens maîtresse. Geisha's hebben dat niet, en die prinsessen van u ook niet. Als ze al schreien, dan toch alleen om hun Gawain te beproeven. Om hem ervan te overtuigen dat hij niet helemaal een kerel uit één stuk is. En om het nageslacht ervan te overtuigen dat een vrouw een man breken kan, en dat bijgevolg de verzachting der zeden begint met hun hardheid.' Geisha's. Je zou nooit zeggen dat ze een zekere losheid van zeden demonstreerden; integendeel, misschien. Wat was er toch, dicht in hun buurt, waar ik aan dacht, en dat maar geen gestalte wilde worden in mij? Ik haalde me alle bekoorlijkheid die ze uitstraalden voor de geest, hun kwetsbare schoonheid. Ze bezaten een geest die je bij vrouwen zelden aantreft: ze waren dartel genoeg om laaghartigheid op een afstand te houden en broos genoeg om de eenling aan te lokken en aan te zetten tot avontuur. Ze dreven je zo makkelijk tot fouten die je noodlottig konden worden, maar - die ook een <strong>werk</strong>elijke ontketening konden betekenen: de bekwaamheid om voor eigen rekening van de norm af te wijken: de lust tot avontuur. Geisha's. Ik kende het type vrouw niet. Vrouwen die je ontmoet in je jeugd toets je onwillekeurig aan je moeder, maar die geisha's herinnerden me in niets aan haar, noch aan enig ander moederbeeld.