NJB-1526
NJB-1526
NJB-1526
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Rechtspraak<br />
hebben verworven, de verplichting wordt<br />
opgelegd om, op straffe van een geldboete,<br />
een inburgeringsexamen te behalen, mits de<br />
wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven<br />
de verwezenlijking van de met deze<br />
richtlijn nagestreefde doelen niet in gevaar<br />
kan brengen, hetgeen de verwijzende rechter<br />
dient na te gaan. Hierbij doet niet ter zake of<br />
de status van langdurig ingezetene was verkregen<br />
voordat de verplichting om een<br />
inburgeringsexamen te behalen werd opgelegd<br />
dan wel nadien.<br />
Hoge Raad (civiele kamer)<br />
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.<br />
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof<br />
van Justitie van het Caribische deel van het<br />
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te<br />
zien op www.rechtspraak.nl.<br />
1256<br />
19 juni 2015, nr. 14/00940<br />
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.<br />
Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders; plv. P-G<br />
mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense)<br />
ECLI:NL:HR:2015:1683<br />
Onrechtmatige overheidsdaad. In een landelijk<br />
gebied ligt een voormalige dienstwoning.<br />
Het college van B&W zegt aan de eigenaar<br />
van de woning toe dat het de woning<br />
in het ontwerp-bestemmingsplan zal opnemen<br />
met de bestemming ‘woondoeleinden’.<br />
Het college komt de toezegging niet na. De<br />
eigenaar vordert schadevergoeding. HR: 1.<br />
Formele rechtskracht. De vordering stuit<br />
niet af op de formele rechtskracht van het<br />
bestemmingsplan. 2. Kansschade. De schade<br />
bestaat in een gemiste kans op verwezenlijking<br />
van de plannen van de eigenaar.<br />
Het onzekere antwoord op de vraag of het<br />
bestemmingsplan met inbegrip van de<br />
woonbestemming voor de woning tot stand<br />
zou zijn gekomen dient tot uitdrukking te<br />
komen in de bepaling van de grootte van<br />
die kans, derhalve in de schadeberekening.<br />
Indien geen grond bestaat om op voorhand<br />
ervan uit te gaan dat die kans nihil of zeer<br />
klein is, dient de schade zo nodig bij wijze<br />
van schatting te worden bepaald.<br />
(BW art. 6:97)<br />
A, adv. mr. N.C. van Steijn, vs. gemeente Zoeterwoude,<br />
adv. mr. J. van Weerden.<br />
Feiten en procesverloop<br />
In 1987 heeft A percelen gekocht met daarop<br />
een voormalig poldergemaal met dienstwoning.<br />
Bij brief van 6 juni 1990 heeft het college<br />
van B&W van de Gemeente (het College)<br />
aan A bericht: ‘De voormalige dienstwoning<br />
zullen wij met de bestemming “woondoeleinden”<br />
opnemen in het ontwerp-bestemmingsplan<br />
Landelijk Gebied (1989).’<br />
Het College heeft vergeten de woning met<br />
bestemming woondoeleinden op te nemen<br />
in het nieuwe bestemmingsplan, dat in 1992<br />
is vastgesteld. Het heeft hierop toegezegd<br />
een vrijstellingsprocedure te entameren om<br />
het gebruik als woning alsnog mogelijk te<br />
maken. De vrijstellingsprocedure heeft niet<br />
het door A gewenste resultaat gehad. Gedeputeerde<br />
Staten hebben geweigerd een verklaring<br />
van geen bezwaar af te geven en de<br />
hiertegen aangetekende bezwaren ongegrond<br />
verklaard. Vervolgens zijn het beroep op de<br />
rechtbank en het hoger beroep op de ABRvS<br />
ongegrond verklaard.<br />
In dit geding heeft A schadevergoeding van<br />
de Gemeente gevorderd, op te maken bij<br />
staat, (onder meer) stellende dat het College<br />
de bij brief van 6 juni 1990 gedane toezegging<br />
niet is nagekomen. De rechtbank heeft<br />
de vordering afgewezen. Het hof heeft het<br />
vonnis van de rechtbank bekrachtigd.<br />
Hoge Raad<br />
Onderdeel 2a betoogt dat de leer van de formele<br />
rechtskracht toepassing mist in een<br />
geval als het onderhavige. Het onderdeel<br />
slaagt. Anders dan het hof tot uitgangspunt<br />
heeft genomen, houdt de grondslag van de<br />
vordering niet in dat het uiteindelijk in 1992<br />
tot stand gekomen bestemmingsplan<br />
onrechtmatig is jegens A. De grondslag van<br />
de vordering van A betreft enkel de nietnakoming<br />
van de hiervoor genoemde toezegging<br />
door het College, welke niet-nakoming<br />
tot gevolg heeft gehad dat de kans werd weggenomen<br />
of verminderd dat de woning in<br />
het vast te stellen bestemmingsplan de<br />
bestemming ‘woondoeleinden’ zou krijgen<br />
(vgl. HR 13 februari 1981,<br />
ECLI:NL:HR:1981:AC2891, NJ 1981/456<br />
(Heesch vs. Reijs)). De beoordeling van de vordering<br />
op deze grondslag vergt geen beslissing<br />
over de rechtmatigheid van het bestemmingsplan.<br />
De op die grondslag berustende<br />
vordering tot vergoeding van de door deze<br />
kansontneming of -vermindering geleden<br />
schade stuit dan ook niet af op de formele<br />
rechtskracht van het bestemmingsplan.<br />
Onderdeel 2c komt op tegen het oordeel van<br />
het hof dat causaal verband ontbreekt tussen<br />
het niet-nakomen van de toezegging en het<br />
ontbreken van de woonbestemming. Het<br />
onderdeel slaagt. Het betoogt terecht dat de<br />
schade waarvan A vergoeding vordert,<br />
bestaat in een gemiste kans op verwezenlijking<br />
van zijn plannen, en dat het onzekere<br />
antwoord op de vraag of het bestemmingsplan<br />
destijds met inbegrip van de woonbestemming<br />
voor de dienstwoning van A tot<br />
stand zou zijn gekomen tot uitdrukking<br />
dient te komen in de bepaling van de grootte<br />
van die kans, derhalve in de schadeberekening.<br />
In het onderhavige geval is onmiskenbaar<br />
sprake van condicio sine qua non-verband<br />
tussen de niet-nakoming en de gemiste<br />
kans. Indien geen grond bestaat om op voorhand<br />
ervan uit te gaan dat die kans nihil of<br />
zeer klein is, dient de schade zo nodig bij wijze<br />
van schatting te worden bepaald. De<br />
omstandigheid dat, zoals het hof heeft overwogen,<br />
‘niet met voldoende mate van zekerheid<br />
valt vast te stellen’ dat de gemeenteraad<br />
en Gedeputeerde Staten in 1992 wel hun<br />
medewerking zouden hebben verleend aan<br />
de bestemming ‘woondoeleinden’, is een<br />
onzekerheid die aan een kans eigen is. Dit<br />
argument kan derhalve voor de rechter geen<br />
grond opleveren om zich te onttrekken aan<br />
een vaststelling van de grootte van die kans,<br />
zo nodig bij wijze van schatting.<br />
Volgt vernietiging en verwijzing.<br />
De plv. P-G concludeert tot verwerping. Zij<br />
meent dat de toezegging in beginsel wordt<br />
‘gedekt’ door de formele rechtskracht van het<br />
bestemmingsplan (16-18) en dat de ‘leer van<br />
de proportionele schade’ niet van toepassing<br />
in een geval als het onderhavige (21).<br />
1257<br />
19 juni 2015, nr. 14/02060<br />
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splintervan<br />
Kan, V. van den Brink; A-G mr. F.F.<br />
Langemeijer)<br />
ECLI:NL:HR:2015:1688<br />
Benadeelde partij. Vordering in strafzaak.<br />
Hoger beroep. HR: De strafrechter in eerste<br />
aanleg heeft de vordering van de benadeelde<br />
partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat<br />
hij van oordeel was dat de vordering niet<br />
was gebaseerd op het aan de verdachte<br />
gemaakte strafrechtelijk verwijt. Tegen<br />
deze beslissing heeft de wet geen hoger<br />
beroep opengesteld. In een bijzondere<br />
appelmogelijkheid behoeft ook niet te worden<br />
voorzien.<br />
(Sv art. 361 lid 2 aanhef en sub b, art. 421 lid<br />
4)<br />
TRMI, adv. mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, vs. Attero,<br />
adv. mr. B.T.M. van der Wiel.<br />
Feiten en procesverloop<br />
TRMI houdt zich bezig met bemiddeling bij de<br />
totstandkoming van overeenkomsten ter zake<br />
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26 1757