NJB-1526
NJB-1526
NJB-1526
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Rechtspraak<br />
(…)<br />
Overwegingen<br />
4.1. De Raad ziet zich primair gesteld voor de<br />
vraag of het college het besluit tot afwijzing<br />
van de door appellant verzochte verhoging<br />
van de bijstand, welk besluit in het bestreden<br />
besluit is vervat, heeft kunnen baseren op<br />
artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van<br />
de WWB. Op grond van die bepaling bestaat<br />
geen recht op algemene bijstand voor degene<br />
die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas<br />
bekostigd onderwijs kan volgen en:<br />
1°. in verband daarmee aanspraak heeft op<br />
studiefinanciering op grond van de Wsf 2000,<br />
dan wel<br />
2°. in verband daarmee geen aanspraak heeft<br />
op studiefinanciering en dit onderwijs niet<br />
volgt.<br />
4.2. In het bijzonder spitst het geschil zich<br />
toe op de vraag of de partner om gezondheidsredenen<br />
met de opleiding moest stoppen<br />
en of appellant redelijkerwijs kon<br />
beschikken over inkomsten uit studiefinanciering<br />
van de partner.<br />
4.3. Met betrekking tot de vraag of de partner<br />
uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kon volgen<br />
is het volgende van belang. De partner volgde<br />
in 2012 een opleiding – verzorgende BOL –<br />
aan het Arcus college. Het betreft uit ’s Rijks<br />
kas bekostigd onderwijs. Appellant heeft aangevoerd<br />
dat de partner haar opleiding in verband<br />
met haar zwangerschap heeft moeten<br />
staken omdat zij de werkzaamheden behorende<br />
bij de met deze opleiding verbonden stage,<br />
niet meer mocht verrichten omdat dit bij<br />
haar tot vaginale bloedingen leidde. In verband<br />
daarmee heeft appellant verklaringen<br />
van de huisarts van de partner en een verklaring<br />
van haar verloskundige overgelegd. De<br />
opleiding zou in overleg met Ooms zijn<br />
gestaakt. Het college stelt zich op het standpunt<br />
dat de partner haar opleiding niet om<br />
medische redenen behoefde te staken. Indien<br />
de partner beperkt zou zijn in haar mogelijkheden<br />
om de stage te volgen dan had zij de<br />
opleiding kunnen verlengen met behoud van<br />
studiefinanciering dan wel had zij gebruik<br />
kunnen maken van een overbruggingsperiode<br />
van vier maanden als bedoeld in artikel<br />
2.7, derde lid, van de Wsf 2000.<br />
4.4. Deze in hoger beroep aangevoerde grond<br />
verschilt, evenmin als het daartegen gerichte<br />
verweer, niet wezenlijk van hetgeen in<br />
beroep naar voren is gebracht. De Raad<br />
onderschrijft de beoordeling van deze grond<br />
door de rechtbank en maakt die tot de zijne.<br />
Daaraan wordt toegevoegd dat uit de verklaringen<br />
van de huisarts en van de verloskundige<br />
niet blijkt dat de partner bepaalde werkzaamheden<br />
niet meer kon of mocht<br />
verrichten. Voorts heeft appellant niet aannemelijk<br />
gemaakt dat de opleiding niet kon<br />
worden opgeschort met behoud van studiefinanciering,<br />
of dat de partner na afloop van<br />
een eventuele opschorting niet weer tijdens<br />
het lopende schooljaar kon instromen. Dit<br />
klemt temeer in het licht van de e-mailwisseling<br />
tussen het college en mr. M. Thoonsen,<br />
lid examencommissie en vrijstellingsfunctionaris,<br />
waaruit blijkt dat afhankelijk van de<br />
omstandigheden tussentijds kan worden<br />
ingestroomd. Niet is gebleken van enige<br />
poging van de kant van de partner om een<br />
regeling te treffen met betrekking tot de<br />
door haar ervaren stagebeperkingen. Uit het<br />
vorenstaande volgt dat niet kan worden aangenomen<br />
dat de partner haar opleiding definitief<br />
moest staken.<br />
4.5. Bij de vervolgens te beantwoorden vraag<br />
of de partner aanspraak had op studiefinanciering<br />
gaat het erom of het volgen van de<br />
uit ’s Rijks kas bekostigde opleiding op zichzelf<br />
aanspraak geeft op studiefinanciering,<br />
niet of de partner in concreto die aanspraak<br />
geldend kan maken. Dit leidt de Raad af uit<br />
de wetsgeschiedenis van artikel 4, tweede lid,<br />
van de WWB, zoals dat gold tussen 1 januari<br />
2012 en 1 juli 2012. Daarin was als uitzondering<br />
op meerjarige kinderen bepaald het<br />
kind dat a. uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs<br />
volgt en b. aanspraak kan maken op studiefinanciering<br />
2000; of c. voor een tegemoetkoming<br />
op grond van hoofdstuk 4 van de Wet<br />
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en<br />
schoolkosten in aanmerking komt. In de<br />
memorie van toelichting (Kamerstukken II<br />
2010/11, 32815, 3, p. 47) is over aanspraak<br />
kunnen maken het volgende opgemerkt.<br />
‘Daarnaast dient het kind uit ’s rijks kas<br />
bekostigd onderwijs te volgen, aanspraak te<br />
hebben op studiefinanciering, of voor een<br />
tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4<br />
van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage<br />
en schoolkosten (WTOS) in aanmerking te<br />
komen.(…)<br />
Onder deze uitzondering vallen ook personen<br />
die wel aanspraak hebben op studiefinanciering<br />
of een tegemoetkoming op grond<br />
van hoofdstuk 4 van de WTOS maar die dit<br />
niet ontvangen omdat ze zelf in hun inkomen<br />
voorzien doordat ze bijvoorbeeld een<br />
bijbaantje hebben’.<br />
Vaststaat dat het volgen van de opleiding<br />
– verzorgende BOL – aan het Arcus college<br />
aanspraak geeft op studiefinanciering.<br />
4.6. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de partner, gelet<br />
op de omstandigheden van het geval, onder<br />
de omschrijving van artikel 13, tweede lid,<br />
aanhef en onder c, sub 1° van de WWB valt,<br />
zodat zij terecht is uitgesloten van het recht<br />
op bijstand. Het college heeft dan ook op<br />
goede grond het verzoek tot verhoging van<br />
de bijstand tot het niveau van de gehuwdennorm<br />
afgewezen.<br />
1274<br />
10 juni 2015, nr. 13/4678 ZW-T,<br />
(Mrs. Rottier, Van Dun, Van der Kris)<br />
ECLI:NLK:CRVB:2015:1941<br />
Wanneer is er sprake van een aanzienlijk<br />
verhoogd risico op ernstige gezondheidsklachten?<br />
(ZW art. 29c)<br />
(…)<br />
Overwegingen<br />
7.1. In artikel 29c van de ZW is sinds 1 augustus<br />
2009 het volgende bepaald:<br />
‘Indien ten aanzien van een werknemer als<br />
bedoeld in de artikelen 29b en 90 van deze<br />
wet bij aanvang van het dienstverband wordt<br />
vastgesteld dat hij lijdt aan een ziekte of een<br />
gebrek die onderscheidenlijk dat maakt dat<br />
hij binnen de in artikel 29b, eerste en vierde<br />
lid, van deze wet bedoelde termijn van vijf<br />
jaren na aanvang van de dienstbetrekking<br />
respectievelijk na vaststelling van het recht<br />
op uitkering een aanzienlijk verhoogd risico<br />
heeft op ernstige gezondheidsklachten,<br />
wordt die termijn van vijf jaar voor afloop<br />
daarvan verlengd, indien op dat moment de<br />
ziekte of het gebrek dan wel het verhoogde<br />
risico op ernstige gezondheidsklachten naar<br />
het oordeel van het Uitvoeringsinstituut<br />
werknemersverzekeringen nog bestaat.’<br />
7.2. Zoals de Raad reeds heeft overwogen in<br />
zijn uitspraak van 13 maart 2013<br />
(ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4119) was de verlenging<br />
van de no-riskperiode voorheen in vrijwel<br />
gelijke bewoording geregeld in artikel 20<br />
van het Re-integratiebesluit (Besluit van 2<br />
december 2005, Stb. 2005, 622) en daarvoor<br />
in artikel 8 van het Arbeidsgehandicaptebesluit<br />
(Besluit van 20 juli 1998, Stb. 1998, 488).<br />
Uit de nota van toelichting bij het Arbeidsgehandicaptebesluit<br />
blijkt dat voor verlenging<br />
aanleiding bestaat indien sprake is van personen<br />
met een progressieve aandoening of<br />
een sterk wisselend ziektebeeld met een ook<br />
dan nog bestaand aanzienlijk verhoogd risico<br />
op ernstige gezondheidsklachten.<br />
7.3. Het geding tussen partijen beperkt zich<br />
tot de vraag of het Uwv terecht heeft geoordeeld<br />
dat bij werkneemster geen sprake was<br />
van een aanzienlijk verhoogd risico op ernstige<br />
gezondheidsklachten. De discussie tussen<br />
partijen heeft zich daarbij toegespitst op<br />
de problemen van werkneemster met haar<br />
zitvlak. Voor de overige aandoeningen van<br />
werkneemster geldt dat partijen het erover<br />
1772 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26