NJB-1526
NJB-1526
NJB-1526
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Rechtspraak<br />
Hoge Raad<br />
Het middel betoogt dat het hof bij de beoordeling<br />
van de vraag of de onderhavige collectieve<br />
actie onder de bescherming van art. 6,<br />
aanhef en onder 4, ESH valt, ten onrechte<br />
beslissende betekenis heeft toegekend aan<br />
de in eerdere rechtspraak ontwikkelde zwaarwegende<br />
procedureregels (‘spelregels’). De<br />
door het hof genoemde ‘spelregels’ zijn a. dat<br />
een collectieve actie van werknemers, in verband<br />
met de daardoor (mogelijk) geschade<br />
belangen van de werkgever en derden, tijdig<br />
tevoren aan de werkgever behoort te worden<br />
aangezegd, en b. dat de actie een ultimum<br />
remedium dient te zijn, waarin ligt besloten<br />
dat zij mede dient te worden getoetst aan de<br />
beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.<br />
Bij de beoordeling stelt de Hoge Raad<br />
voorop dat in HR 31 oktober 2014,<br />
ECLI:NL:HR:2014:3077 (FNV c.s. vs. Enerco),<br />
over het stelsel van de art. 6 en G ESH en de<br />
verhouding tussen deze bepalingen ligt<br />
besloten dat de ‘spelregels’ niet langer een<br />
zelfstandige maatstaf zijn om te beoordelen<br />
of een collectieve actie rechtmatig is. De naleving<br />
daarvan is dus niet langer een zelfstandige<br />
voorwaarde voor die rechtmatigheid. Dit<br />
neemt niet weg dat die spelregels (niet alleen<br />
die welke in deze zaak door het hof zijn<br />
genoemd) nog steeds van belang zijn bij de<br />
beantwoording van de vraag of de uitoefening<br />
van het recht op collectief optreden in<br />
een concreet geval dient te worden beperkt<br />
of verboden langs de weg van art. G ESH. Zij<br />
zijn weliswaar niet langer als zodanig voorwaarden<br />
voor toelaatbaarheid van de actie,<br />
maar nog wél gezichtspunten bij de beoordeling<br />
of de actie moet worden beperkt of verboden.<br />
Het belang van de spelregels als<br />
gezichtspunten is echter niet steeds hetzelfde.<br />
In het geval van bijvoorbeeld een algehele<br />
werkstaking hebben zij groot gewicht, maar<br />
dit is in mindere mate het geval wanneer<br />
sprake is van een ‘prikactie’ van beperkte<br />
duur waardoor geen grote schade wordt aangericht.<br />
Met het voorgaande strookt dat niet<br />
langer in zijn algemeenheid als een zelfstandige<br />
voorwaarde voor toelaatbaarheid van<br />
een collectieve actie kan worden gesteld dat<br />
zij als uiterste middel wordt ingezet. Het<br />
vorenstaande betekent dat, indien de organisatoren<br />
van een collectieve actie aannemelijk<br />
maken dat de actie redelijkerwijze kan bijdragen<br />
aan doeltreffende uitoefening van het<br />
recht op collectief onderhandelen, deze actie<br />
onder het bereik valt van art. 6 aanhef en<br />
onder 4 ESH en dus in beginsel moet worden<br />
aangemerkt als een rechtmatige uitoefening<br />
van het sociale grondrecht op collectieve<br />
actie. Het ligt dan op de weg van de werkgever<br />
of de derde die eist dat de uitoefening<br />
van het recht op collectieve actie in het concrete<br />
geval wordt beperkt of uitgesloten, om<br />
aannemelijk te maken dat deze beperking of<br />
uitsluiting naar de maatstaf van art. G ESH<br />
gerechtvaardigd is. Dit laatste is slechts het<br />
geval indien beperkingen aan het recht op<br />
collectieve actie maatschappelijk gezien dringend<br />
noodzakelijk zijn. Bij de beoordeling óf<br />
een beperking of uitsluiting van de uitoefening<br />
van het recht op collectieve actie in het<br />
concrete geval, maatschappelijk gezien, dringend<br />
noodzakelijk is, dient de rechter alle<br />
omstandigheden mee te wegen. Daarbij kunnen<br />
onder meer van belang zijn de aard en<br />
duur van de actie, de verhouding tussen de<br />
actie en het daarmee nagestreefde doel, de<br />
daardoor veroorzaakte schade aan de belangen<br />
van de werkgever of derden, en de aard<br />
van die belangen en die schade. In dit verband<br />
kan ook (onder omstandigheden zelfs<br />
beslissende) betekenis toekomen aan het<br />
antwoord op de vraag of de spelregels zijn<br />
nageleefd. Opmerking verdient voorts nog<br />
dat als de actie mede personen treft met een<br />
bijzondere kwetsbaarheid zoals jeugdigen,<br />
gehandicapten, bejaarden, en anderen die in<br />
bijzondere mate zorg behoeven, in die zin<br />
dat zij afbreuk doet aan de mogelijkheid van<br />
hun verzorging waardoor die personen worden<br />
blootgesteld aan het gevaar dat hun<br />
geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt<br />
geschaad, de actie op grond van art. G ESH al<br />
snel als onrechtmatig moet worden aangemerkt.<br />
Tegen deze achtergrond is de rechtsopvatting<br />
van het hof onjuist. Bevestigende<br />
beantwoording van de vraag of de in de<br />
rechtspraak ontwikkelde spelregels zijn nageleefd,<br />
is immers niet van belang voor bevestigende<br />
beantwoording van de vraag of de<br />
onderhavige actie valt onder de bescherming<br />
van art. 6, aanhef en onder 4, ESH; evenmin<br />
is dit zonder meer voldoende grond voor een<br />
beperking of verbod van de actie op de voet<br />
van art. G ESH. Ook onjuist is de in de overweging<br />
van het hof besloten liggende opvatting<br />
dat op de organiserende vakvereniging<br />
dienaangaande de stelplicht en bewijslast<br />
rusten. Het middel treft in zoverre doel en<br />
behoeft voor het overige geen behandeling.<br />
Het hof heeft in het midden gelaten of de<br />
onderhavige actie als bedrijfsbezetting is aan<br />
te merken. In verband met de behandeling<br />
van het geschil na verwijzing verdient<br />
opmerking dat de vraag of deze actievorm<br />
onder de bescherming van art. 6, aanhef en<br />
onder 4, ESH valt en zo ja, of zij niettemin<br />
– als onrechtmatig – op grond van art. G ESH<br />
dient te worden verboden, eveneens moet<br />
worden beantwoord met inachtneming van<br />
de hiervoor vermelde maatstaven en<br />
gezichtspunten.<br />
Volgt vernietiging en verwijzing.<br />
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent<br />
dat er niets te zeggen valt voor het standpunt<br />
dat de onderhavige actie niet onrechtmatig<br />
was (3.2) en dat het geen pas geeft dat een<br />
vakbond meent ‘de medische eindverantwoordelijkheid’<br />
te kunnen overnemen (5.5). Op de<br />
juridische kant gaat hij in onder 4.1-4.13, met<br />
aandacht voor kritiek van het Europese Comité<br />
voor Sociale Rechten op Nederlandse rechtspraak<br />
over de onrechtmatigheid van collectieve<br />
acties.<br />
1261<br />
19 juni 2015, nr. 14/04304<br />
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,<br />
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. G.R.B. van<br />
Peursem)<br />
ECLI:NL:HR:2015:1690<br />
Incidenteel appel. HR: Het hof heeft miskend<br />
dat in het verweerschrift in hoger<br />
beroep een incidenteel appel besloten lag.<br />
(Rv art. 339 lid 3, art. 362)<br />
De vrouw, adv. mr. D.M. de Knijff, vs. de man,<br />
adv. mr. S. Kousedghi.<br />
Procesverloop<br />
In dit echtscheidingsgeding heeft de vrouw<br />
partneralimentatie van € 6 500 per maand<br />
verzocht. De rechtbank heeft de partneralimentatie<br />
bepaald op € 560 per maand. De<br />
man heeft hoger beroep ingesteld. Het hof<br />
heeft de beschikking van de rechtbank, voor<br />
zover betrekking hebbende op de partneralimentatie,<br />
bekrachtigd.<br />
Hoge Raad<br />
Gelet op hetgeen de vrouw in haar verweerschrift<br />
in hoger beroep heeft aangevoerd en<br />
gezien het partijdebat in hoger beroep, waaruit<br />
blijkt dat de man heeft begrepen dat de<br />
vrouw een hogere partneralimentatie wenste<br />
dan de rechtbank had vastgesteld, had het hof<br />
behoren te onderzoeken of de draagkracht<br />
van de man een hogere partneralimentatie<br />
toeliet dan het door de rechtbank vastgestelde<br />
bedrag. Het hof heeft miskend dat in het verweerschrift<br />
van de vrouw in hoger beroep een<br />
incidenteel appel met betrekking tot de draagkracht<br />
van de man besloten lag. Ook onderdeel<br />
2, dat opkomt tegen de overweging van<br />
het hof dat de vrouw geen incidenteel appel<br />
heeft ingesteld ter zake van haar aanvullende<br />
behoefte, is in het licht van het vorenstaande<br />
terecht voorgesteld.<br />
Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkomstig<br />
de conclusie van de A-G.<br />
De A-G spreekt van een verkapt, maar onmiskenbaar<br />
incidenteel appel (onder 10).<br />
1760 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 03-07-2015 – AFL. 26