Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
jongen onder 12 jaar is sinds 1 december 1991 – de dag waarop het feit is<br />
gepleegd – inmiddels strafbaar onder artikel 245 Sr. Daarvoor gold toen<br />
een verjaringstermijn van 15 jaar. Het feit zou dus verjaren op 2 december<br />
2006. Inmiddels is op 1 september 1994 evenwel het slachtoffer vriendelijke<br />
verjaringsregime voor jeugdige slachtoffers van zedendelicten in werking<br />
getreden. Het (oude) feit was op dat moment nog niet verjaard. Dat betekent<br />
dat de verjaringstermijn van 15 jaar gaat lopen vanaf 2 december 1997<br />
– de dag waarop het slachtoffer 18 is geworden – en zou dus eindigen op<br />
2 december 2012. Op 1 januari 2006 is de verjaringstermijn voor misdrijven<br />
waarop meer dan 10 jaar staat, verhoogd tot 20 jaar. Die verhoging is ook<br />
van toepassing op oude nog niet verjaarde feiten. Dat betekent dat de<br />
verjaringstermijn uiteindelijk pas zal eindigen op 2 december 2017.<br />
Toekomst<br />
Ter uitvoering van het regeerakkoord is wetgeving in voorbereiding<br />
die voorziet in afschaffing van de verjaring voor misdrijven<br />
waarop een gevangenisstraf van 12 of meer jaar is gesteld, en voor<br />
enige zware vormen van seksueel misbruik van kinderen waarop<br />
een gevangenisstraf van 8 jaar is gesteld.<br />
3.2.2 Strafprocesrecht<br />
3.2.2.1 Inleiding<br />
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op enkele aspecten van<br />
het strafprocesrecht die voor het onderzoek van de commissie-<br />
<strong>Samson</strong> van belang kunnen zijn: bewijsrecht, opportuniteitsbeginsel,<br />
klachtvereiste, hoorrecht van het slachtoffer, aangifteplicht en<br />
positie van het slachtoffer in het strafproces.<br />
Het strafprocesrecht is neergelegd in het Wetboek van<br />
Strafvordering (Sv).<br />
3.2.2.2 Bewijsrecht<br />
Voor een veroordeling wegens een strafbaar feit is nodig dat het<br />
feit wordt bewezen. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde<br />
feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen,<br />
indien hij daarvan uit het onderzoek op de zitting door de<br />
inhoud van de bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen. Het<br />
feit moet dus wettig én overtuigend zijn bewezen (artikel 338 Sv).<br />
Wettige bewijsmiddelen zijn: eigen waarneming door de rechter,<br />
verklaringen van de verdachte, verklaringen van een getuige, verklaringen<br />
van een deskundige en schriftelijke stukken. Het bewijs<br />
dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door<br />
de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring<br />
van de verdachte. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde<br />
feit heeft begaan, kan door de rechter ook niet uitsluitend worden<br />
aangenomen op de verklaring van één getuige (artikelen 339, 341<br />
en 342 Sv). Er zijn ten minste twee wettige bewijsmiddelen nodig.<br />
Het bewijs in zedenzaken is onvoldoende, wanneer er voor het<br />
bewijs niet meer is dan de (elkaar tegensprekende) verklaringen<br />
van de verdachte en het slachtoffer, en verklaringen van getuigen<br />
en aanvullend (technisch) bewijs ontbreken.<br />
3.2.2.3 Opportuniteitsbeginsel<br />
Conclusie<br />
In Nederland geldt van oudsher het opportuniteitsbeginsel.<br />
Het openbaar ministerie kan van vervolging kan afzien, als dat<br />
opportuun is. Er bestaat dus geen verplichting om tegen elk<br />
strafbaar feit strafrechtelijk op te treden.<br />
Het opportuniteitsbeginsel maakt mogelijk om strafrechtelijk<br />
optreden achterwege te laten, wanneer zulk optreden bij<br />
voorbeeld vanwege de geringe ernst van het feit of in het licht<br />
van gewijzigde inzichten omtrent de strafwaardigheid van de<br />
gedraging niet (langer) zinvol is of dit optreden de belangen van<br />
een kind zou kunnen schaden.<br />
Tegen een beslissing tot niet vervolging kan een klacht worden<br />
ingediend bij het gerechtshof. Als het hof de klacht ontvankelijk<br />
en gegrond acht, beveelt het de vervolging.<br />
<strong>Beschrijving</strong><br />
In Nederland geldt van oudsher het opportuniteitsbeginsel.<br />
Het openbaar ministerie kan van vervolging kan afzien, als dat<br />
opportuun is, of in de woorden van de wet, op gronden aan het<br />
algemeen belang ontleend (artikel 161, tweede lid, Sv). Er bestaat<br />
dus geen verplichting om tegen elk strafbaar feit strafrechtelijk<br />
op te treden. Er is ruimte voor een vervolgingsbeleid met<br />
prioriteitsstellingen.<br />
Het opportuniteitsbeginsel maakt dus mogelijk om strafrechtelijk<br />
optreden achterwege te laten, wanneer zulk optreden vanwege de<br />
geringe ernst van het feit of in het licht van gewijzigde inzichten<br />
omtrent de strafwaardigheid van de gedraging niet (langer) zinvol<br />
is of dit optreden de belangen van een kind zou kunnen schaden.<br />
Tegen een beslissing tot niet vervolging kan een klacht worden<br />
ingediend bij het gerechtshof. Als het hof de klacht ontvankelijk en<br />
gegrond acht, beveelt het de vervolging (artikelen 12 e.v. Sv).<br />
3.2.2.4 (afschaffing van) klachtvereiste<br />
Conclusie<br />
Zedenmisdrijven zijn vanaf 2002 geen klachtdelict meer. Vervolging<br />
is dus niet afhankelijk van het indienen van een klacht.<br />
<strong>Beschrijving</strong><br />
Voor seksueel misbruik van kinderen geldt geen klachtvereiste<br />
meer. Dat was vroeger anders. Tot 1 oktober 2002 waren sommige<br />
vormen van seksueel misbruik van kinderen waarbij geen sprake<br />
was van onvrijwilligheid of van een specifieke afhankelijkheid<br />
tussen kind en dader, een klachtdelict. Bij een klachtdelict geldt<br />
het klachtvereiste. Dat betekent dat vervolging van zo’n delict<br />
alleen mogelijk is als door of namens het slachtoffer een wens tot<br />
vervolging van de dader is kenbaar gemaakt. Het slachtoffer of zijn<br />
of haar wettelijke vertegenwoordiger, indien het slachtoffer onder<br />
de leeftijd van 16 jaar is, is klachtgerechtigd.<br />
29