08.09.2013 Views

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

De leiding van de inrichting pleegde overleg met de plaatsende<br />

instantie over de opvoeding en verzorging van de minderjarige.<br />

Over de minderjarige werd regelmatig verslag uitgebracht.<br />

Het beleid en de organisatie van de inrichting waren zodanig dat<br />

een doeltreffende uitvoering van de taak was verzekerd. Er moest<br />

voldoende personeel zijn. Dat moest van goed levensgedrag zijn.<br />

Indienstneming was mogelijk, indien een verklaring omtrent het<br />

gedrag, bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de<br />

verklaringen omtrent het gedrag, kon worden overgelegd.<br />

Het personeel moest door opleiding, deskundigheid en persoonlijke<br />

geschiktheid voldoende bekwaam zijn voor de opgedragen<br />

taken. Aan de verdere opleiding en bijscholing, in het bijzonder<br />

aan de pedagogische vorming, moest voortdurend aandacht<br />

worden geschonken (artikelen 68, 70 en 72 besluit).<br />

De raad voor de kinderbescherming en de door de minister<br />

aangewezen ambtenaren hadden toegang tot de inrichting.<br />

Aan hen werd relevante informatie verstrekt. Er vond regel matige<br />

registratie van relevante gegevens plaats, in het bijzonder op<br />

pedagogisch en medisch terrein. De minister werd op de hoogte<br />

gesteld van bijzondere voorvallen. Er werd voor gewaakt dat de<br />

minderjarige zich niet onttrok aan het toezicht over hem.<br />

De inrichting bracht jaarlijks een verslag uit aan de minister over<br />

haar werkzaamheden (artikelen 74 tot en met 77 en 81 besluit).<br />

De leiding van een opvangtehuis droeg er zorg voor dat de minderjarige<br />

zoveel mogelijk overeenkomstig zijn godsdienstige gezindte<br />

of levensbeschouwing, geestelijke verzorging kreeg (artikel 84<br />

besluit).<br />

Opneming in een observatiehuis was alleen aan de orde, indien een<br />

interne, veelzijdige observatie nodig was. Aan een observatiehuis<br />

behoorden deskundigen op de gebieden van pedagogie, psychologie,<br />

psychiatrie, geneeskunde en maatschappelijk werk in<br />

voldoende mate verbonden te zijn. Tijdens de observatie werd de<br />

minderjarige aan een diepgaand onderzoek naar zijn persoonlijkheid,<br />

een lichamelijk onderzoek en een onderzoek naar zijn milieu<br />

onderworpen. Aan het eind van de observatie werd een observatierapport<br />

opgesteld met een advies over de verdere opvoeding<br />

en verzorging van de minderjarige (artikelen 91 tot en met 94<br />

besluit).<br />

Inrichtingen voor opvoeding werden onderscheiden in inrichtingen<br />

voor: (a) normale minderjarigen, bestemd tot opvoeding van minderjarigen<br />

die niet in een andere inrichting behoefden te worden<br />

opgenomen, (b) werkende normale minderjarigen, bestemd tot<br />

opvoeding van niet meer leerplichtige minderjarigen, (c) doorgang<br />

naar gezinsverpleging, zolang nog geen passend pleeggezin<br />

beschikbaar was, (d) zwakzinnige minderjarigen, bestemd tot<br />

opvoeding van minderjarigen met defecten in de ontwikkeling<br />

van hun intelligentie, (e) werkende zwakzinnige minderjarigen,<br />

(f) ongehuwde moeders en haar kinderen, bestemd tot opvoeding<br />

van minderjarige meisjes voor en na hun bevalling en tot<br />

opvoeding van hun kinderen, (g) behandeling, bestemd voor<br />

de opvoeding van minderjarigen die een psychotherapeutische<br />

behandeling behoefden en (h) vakopleiding, bestemd tot<br />

opvoeding van minderjarigen die tijdens hun verblijf werden<br />

opgeleid voor een beroep. Aan de plaatsende instantie werd<br />

58<br />

geregeld rapport uitgebracht over de ontwikkeling en de vorderingen<br />

van de minderjarige (artikelen 96 en 99 besluit).<br />

De buitengewone behandeling in een inrichting voor buitengewone<br />

behandeling was gericht op het zoveel mogelijk wegnemen van de<br />

oorzaken van de zeer moeilijke opvoedbaarheid en op de sociale<br />

aanpassing. Daaraan behoorden deskundigen op de gebieden van<br />

pedagogie, psychologie, psychiatrie, geneeskunde en maatschappelijk<br />

werk in voldoende mate verbonden te zijn.<br />

Ook hier werd aan de plaatsende instantie geregeld rapport uitgebracht<br />

(artikelen 103 tot en met 105 besluit).<br />

De artikelen 106 tot en met 143 bevatten gedetailleerde voorschriften<br />

over subsidies en kostenvergoedingen.<br />

De artikelen 144 tot en met 184 bevatten regels voor de<br />

rijksinrichtingen.<br />

De directeur had de leiding van een inrichting. Hij moest de<br />

aanwijzingen van de minister opvolgen; deze stelde een instructie<br />

voor de directeur op. De directeur was verantwoordelijk voor de<br />

goede gang van zaken in de inrichting. Hij deed jaarlijks verslag<br />

aan de minister. De minister bepaalde de categorieën en het<br />

aantal van de ambtenaren in de inrichting naar gelang de behoefte<br />

en gelet op de aard van de inrichting. Deze ambtenaren waren<br />

ondergeschikt aan de directeur (artikelen 144 tot en met 146, 148<br />

en 149 besluit).<br />

Elke rijksinrichting had een commissie van toezicht. Die had tot<br />

taak toezicht te houden op de gang van zaken in de inrichting,<br />

de minister te adviseren over aangelegenheden die de inrichting<br />

betroffen en de directeur te informeren over haar bevindingen en<br />

hem aanbeveling te doen. De leden van de commissie hadden te<br />

allen tijde toegang tot de inrichting en ontvingen alle gewenste<br />

informatie. De commissie bracht jaarlijks verslag uit aan de minister<br />

en informeerde hem tussendoor over aangelegenheden die de<br />

inrichting betroffen, wanneer dat wenselijk was (artikelen 154, 155<br />

en 157 besluit).<br />

De artikelen 158 tot en met 177 gaven voorschriften over de<br />

opvoeding en verzorging van minderjarigen in een rijksinrichting.<br />

Omtrent iedere minderjarige werd gezorgd voor een regelmatige<br />

registratie van relevante gegevens, in het bijzonder op medisch<br />

en pedagogisch gebied. Er werd voor gewaakt dat de opgenomen<br />

minderjarige zich niet onttrok aan toezicht over hem.<br />

Minderjarigen werden na opneming medisch onderzocht en<br />

onderworpen aan regelmatig medisch toezicht. Minderjarigen<br />

werden in de gelegenheid gesteld om persoonlijk contact met<br />

geestelijke verzorgers te onderhouden. Het was aan geestelijke<br />

verzorgers niet toegestaan zich zonder toestemming van de directeur<br />

in verbinding te stellen met minderjarigen met wier geestelijke<br />

verzorging zij niet waren belast. De bepalingen over particuliere<br />

opvangtehuizen, observatiehuizen en inrichtingen voor buitengewone<br />

behandeling waren van overeenkomstige toepassing op de<br />

rijksinrichtingen van dezelfde categorie (artikelen 159, 161, 166,<br />

169, 174 en 177 besluit).<br />

Tijdelijke opneming van een onder voogdij van een voogdijinstelling<br />

staande minderjarige in een rijksinrichting voor opvoeding<br />

of in een rijksinrichting voor buitengewone behandeling in zijn<br />

belang was mogelijk met instemming van de minister.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!