Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
egering aanvaarde verklaring van het bestuur onderwierpen aan<br />
door het rijk gestelde voorwaarden (verklaring van onderwerping).<br />
De rechter die de voogdij aan een rechtspersoon opdroeg, lette<br />
op de godsdienstige gezindheid van de minderjarige en zijn gezin.<br />
De uitoefening van de voogdij geschiedde door het bestuur of een<br />
door het bestuur gemachtigd bestuurslid. De rechtspersoon die de<br />
hem toevertrouwde minderjarigen in woningen of gestichten deed<br />
opnemen, hield de voogdijraad op de hoogte van de plaatsen<br />
waar de minderjarigen verbleven. De toeziend voogd werd op zijn<br />
verzoek gelegenheid gegeven de minderjarige eens per maand te<br />
bezoeken (artikelen 396, 397 en 399 BW).<br />
Ter uitvoering van artikel 396 BW is het besluit van 31 oktober 1950,<br />
Stb. K 468, tot stand gekomen.<br />
De voogdijinstelling die verklaarde zich te onderwerpen aan van<br />
rijkswege gestelde voorwaarden, legde zijn statuten over en<br />
deelde mee tot welke categorie en tot welk aantal minderjarigen<br />
de verklaring zich uitstrekte. De instelling behoorde zodanig te zijn<br />
toegerust dat een doeltreffende taakuitoefening was verzekerd.<br />
De instelling hield aantekening bij omtrent iedere verpleegde.<br />
Zij gaf de minister alle verlangde inlichtingen en bracht jaarlijks<br />
een verslag uit. De verpleging moest zodanig zijn dat iedere<br />
verpleegde hetzij in een inrichting, hetzij in een gezin, de zorg<br />
genoot die hij in verband met zijn aard en aanleg behoefde.<br />
Volgens ministeriële regels werd door of vanwege de instelling<br />
regelmatig toezicht uitgeoefend op de verpleegden en de aan<br />
hen bestede zorg. De door de minister aangewezen ambtenaren,<br />
het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies voor het<br />
Rijkstucht- en opvoedingswezen en de voogdijraad hadden te<br />
allen tijde toegang tot de inrichtingen en de gezinnen waaraan<br />
verpleegden waren toevertrouwd. Intrekking van de aanvaarding<br />
van de verklaring op grond van niet naleving der voorwaarden<br />
vond in de regel niet plaats, zonder dat eerst de instelling in de<br />
gelegenheid was gesteld om alsnog aan de voorwaarden te<br />
voldoen (artikelen 1 tot en met 10 Besluit).<br />
Bij verpleging in een inrichting werd gelijktijdig met de verklaring<br />
van onderwerping onder meer overgelegd een opgave van de<br />
leeftijdsgrens, geslacht, categorie, en aantal in de inrichting te<br />
verplegen en verpleegde minderjarigen, van de wijze waarop de<br />
geneeskundige verzorging was geregeld en het daarop uit te oefenen<br />
toezicht, van de wijze van nachtelijke afzondering of de inrichting<br />
van de nachtelijke slaapzalen en de wijze waarop ’s nachts<br />
toezicht werd uitgeoefend, en van het personeel. De inrichtingen<br />
moesten geschikt zijn voor de lichamelijke en geestelijke verpleging<br />
van de daarin gehuisveste minderjarigen. Voor een behoorlijke<br />
geestelijke en lichamelijke ontwikkeling werd zorggedragen.<br />
De minderjarigen werden onderworpen aan geregeld geneeskundig<br />
onderzoek. Onderbrenging van minderjarigen van verschillend<br />
geslacht in dezelfde inrichting – tenzij in geheel van elkaar<br />
gescheiden afdelingen - geschiedde slechts na toestemming van<br />
de minister. Dit gold niet voor (afdelingen van) inrichtingen waar<br />
uitsluitend kinderen van onder 8 jaar verbleven. Verpleegden die<br />
blijkens hun aard en aanleg kennelijk een bijzondere behandeling<br />
behoefden, behoorden in een voor hen geschikte inrichting of<br />
afdeling te worden ondergebracht. Het aan de inrichting verbonden<br />
personeel moest van goed zedelijk gedrag, voldoende<br />
bekwaam zijn en een goede gezondheid hebben (artikelen 11, 13,<br />
14, 16 tot en met 18 en 20 Besluit).<br />
De minister was bevoegd te bepalen dat een pleeggezin voor<br />
de toepassing van dit besluit als een inrichting moest worden<br />
beschouwd. De verpleging in gezinnen moest worden geregeld bij<br />
schriftelijke overeenkomst. Daarin werden enige van de hiervoor<br />
genoemde eisen opgenomen. De woningen moesten voldoen aan<br />
eisen die de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de te huisvesten<br />
personen zoveel mogelijk waarborgden. Pleegouders en<br />
gezinsleden moesten van goed zedelijk gedrag zijn. De pleegouders<br />
behoorden in staat te zijn om, gelet op de aard en aanleg van<br />
de verpleegde, aan deze een behoorlijke opvoeding en verzorging<br />
te geven. De pleegouders en gezinsleden moesten zich zo nodig<br />
onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek (artikelen 26 tot<br />
en met 29 Besluit).<br />
Bij gelegenheid van de inwerkingtreding van de Beginselenwet<br />
voor de kinderbescherming op 1 juli 1965 kon de rechter – mits op<br />
haar verzoek of na bereidverklaring - de voogdij opdragen aan een<br />
voogdijinstelling die aan daartoe bij de Beginselenwet gestelde<br />
eisen voldeed (artikel 396, eerste lid, BW).<br />
Bij gelegenheid van de inwerkingtreding van Boek I nieuw BW op<br />
1 januari 1970 zijn de bepalingen inzake de voogdij van een rechtspersoon<br />
vernummerd tot de artikelen 302 tot en met 306.<br />
Met de inwerkingtreding van de Wjhv kon de rechter de voogdij<br />
opdragen aan een voogdijinstelling die door de minister van<br />
Justitie op grond van de Wjhv werd gesubsidieerd.<br />
Met de inwerkingtreding van de Wjz wordt de voogdij opgedragen<br />
aan de stichtingen die een bureau jeugdzorg in stand houden.<br />
4.2.2.4 Toekomst<br />
Bij de Eerste Kamer is aanhangig een omvangrijk wetsvoorstel<br />
dat beoogt een aantal knelpunten in de kinderbeschermingswetgeving<br />
weg te nemen (Kamerstukken I 2010/11, 32 015 A). Het<br />
wetsvoorstel beoogt te passen in het streven van de overheid om<br />
een effectieve en efficiënte jeugdbescherming te verwezenlijken.<br />
Daarvoor is een goede samenwerking tussen bureaus jeugdzorg,<br />
de raad voor de kinderbescherming en de kinderrechter vereist.<br />
De voorgestelde wetgeving verhoogt de rechtsbescherming van<br />
degenen die door een kinderbeschermingsmaatregel (kunnen)<br />
worden getroffen. Het belang van het kind staat voorop.<br />
Het gaat het bestek van dit overzicht te buiten om uitgebreid op<br />
deze nieuwe wetgeving in te gaan. Hierna volgt een beknopte<br />
weergave van enige voorgestelde wijzigingen.<br />
Er wordt een nieuwe maatregel van opgroeiondersteuning geïntroduceerd,<br />
die lichter is dan de ondertoezichtstelling. De kinderrechter<br />
kan deze nieuwe maatregel opleggen, indien een minderjarige<br />
zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd,<br />
en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging<br />
noodzakelijk is voor de minderjarige of zijn ouders die het gezag<br />
uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd.<br />
51