08.09.2013 Views

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

16 inzake ouderlijke macht en inzake minderjarigheid en voogdij<br />

werden samengebracht in titel 15 inzake gezag over minderjarigen<br />

(bestaande uit ouderlijke macht en voogdij).<br />

Deze wet bracht enkele inhoudelijke en terminologische wijzigingen<br />

aan.<br />

De ontheffing van de ouderlijke macht of de voogdij werd<br />

mogelijk ondanks verzet van een ouder.<br />

Er was ook een regeling over de voogdijraden.<br />

In elke arrondissement was ten minste 1 voogdijraad. De voogdijraden<br />

zorgden voor minderjarigen die krachtens enig wettelijk<br />

voorschrift door de rechter of de officier van justitie voorlopig<br />

aan hen waren toevertrouwd. Indien de voogdijraad bleek dat<br />

een minderjarige niet onder gezag stond, of dit gezag niet werd<br />

uitgeoefend, verzocht hij de rechter om te voorzien in de gezagsuitoefening.<br />

Indien zulks ter voorkoming van de zedelijke of lichamelijke<br />

ondergang van de minderjarige dringend en onverwijld<br />

noodzakelijk was, kon de officier van justitie deze voorlopig aan<br />

de voogdijraad toevertrouwen in afwachting van een definitieve<br />

voorziening door de rechter. De voogdijraad bezocht de woningen<br />

en gestichten waar met voogdij belaste minderjarigen waren<br />

geplaatst, zo vaak hij dit ter beoordeling van de toestand van een<br />

minderjarige dienstig achtte (artikelen 461, 461b, 461c en<br />

461d BW).<br />

Bij Besluit van 7 april 1948, Sb. I 134, zijn ter uitvoering van de<br />

artikelen 461 en 469a BW regels tot stand gekomen over de voogdijraad.<br />

De voogdijraad stelde een reglement vast dat de goedkeuring<br />

van de minister van Justitie behoefde. De voogdijraad<br />

kweet zich van de opdrachten waarmee de minister van Justitie<br />

hem in aangelegenheden betreffende minderjarigen belastte.<br />

De voogdijraad zond jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden<br />

aan de minister (artikelen 1, 15, 21 en 22 Besluit).<br />

Met de inwerkingtreding op 15 april 1955 van de wet van 24<br />

december 1954, Stb. 602 is de raad voor de kinderbescherming<br />

in de plaats gekomen van de voogdijraad. De taken van de raad<br />

voor de kinderbescherming werden allengs ruimer dan die van de<br />

voogdijraad.<br />

De raad hield zich ten behoeve van de vervulling van zijn taak op<br />

de hoogte van de ontwikkeling van de kinderbescherming in zijn<br />

gebied, zij bevorderde de samenwerking van de aldaar werkzame<br />

instellingen van kinderbescherming en stelde zich op de hoogte<br />

van alle gevallen waarin gezagsmaatregelen overwogen dienden<br />

te worden (artikelen 461 en 461d BW).<br />

Ter uitvoering van artikel 461 BW was het Organisatiebesluit raden<br />

voor de kinderbescherming tot stand gekomen (besluit van 20 juni<br />

1956, Stb. 336).<br />

Bij de benoeming van leden van de raad werd acht geslagen op de<br />

bekendheid, die de te benoemen personen moesten hebben met<br />

het werk van de kinderbescherming, op de geestelijke stromingen<br />

en de maatschappelijke groeperingen zoals die in de bevolking in<br />

het algemeen en in het betrokken arrondissement in het bijzonder,<br />

aanwezig waren.<br />

38<br />

De raad verstrekte op verzoek of uit eigen beweging aan autoriteiten<br />

en instellingen adviezen en inlichtingen betreffende de<br />

kinderbescherming in het algemeen of – tenzij zulks strijdig was<br />

met de noodzakelijke geheimhouding – over een bepaalde zaak.<br />

Hij gaf de minister alle gewenste inlichtingen en kweet zich van de<br />

opdrachten waarmee hij was belast (artikelen 24 en 25 besluit).<br />

Op 1 april 1955 werd het College van Advies voor de kinderbescherming<br />

in het leven geroepen (wet van 24 december 1954,<br />

Stb. 602). Het College adviseerde de minister over vraagstukken<br />

van algemeen beleid met betrekking tot aan de minister<br />

opgedragen uitvoering van wettelijke bepalingen omtrent jeugdigen.<br />

Het College kon vraagstukken, het terrein van de kinderbescherming<br />

rakende, in studie nemen en de uitkomst daarvan<br />

aan de minister meedelen (artikel 22a Kinderbeginselenwet).<br />

Bij die gelegenheid verviel het Algemeen College van Toezicht,<br />

Bijstand en Advies.<br />

Op 1 juli 1965 traden de Beginselenwet voor de kinderbescherming<br />

en het Uitvoeringsbesluit kinderbescherming in werking<br />

(wet van 9 november 1961, 403 en Besluit van 25 juli 1964,<br />

Stb. 327). Zij bevatten regels over de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke<br />

straffen en maatregelen en civielrechtelijke maatregelen<br />

(zie ook par. 4.2.3.3. en 4.3.2.3).<br />

Wet en besluit zijn bijna 25 jaar van toepassing geweest.<br />

De wet was beknopt en bevatte enkele regels over het College<br />

van Advies voor de kinderbescherming, particuliere instellingen,<br />

particuliere inrichtingen en tehuizen, de bekostiging daarvan,<br />

rijksinrichtingen, en de tenuitvoerlegging van terbeschikkingstelling<br />

van de regering, plaatsing in een inrichting voor buitengewone<br />

behandeling, en van het arrest.<br />

Het Uitvoeringsbesluit bevatte een groot aantal uitvoeringsregels<br />

inzake deze onderwerpen.<br />

Particuliere instellingen, particuliere inrichtingen en tehuizen<br />

en rijksinrichtingen waren belast met de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen<br />

en met de tenuitvoerlegging van<br />

straffen en maatregelen.<br />

Er was een College van Advies voor de kinderbescherming dat de<br />

minister van Justitie adviseerde over vraagstukken van algemeen<br />

beleid met betrekking tot aan hem opgedragen uitvoering van<br />

wettelijke bepalingen inzake jeugdigen (artikel 2 wet).<br />

In Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen,<br />

stichtingen en instellingen van weldadigheid, aan wie de<br />

rechter de voogdij over minderjarigen kon opdragen (particuliere<br />

voogdijinstellingen), moesten blijkens hun statuten of reglementen<br />

zich duurzame verzorging van minderjarigen ten doel stellen<br />

en moesten zich blijkens een schriftelijke door de minister van<br />

Justitie aanvaarde verklaring van haar bestuur onderwerpen aan<br />

bij amvb te stellen voorwaarden onder meer betreffende het<br />

personeel, toezicht op de minderjarigen, hun geestelijke en lichamelijke<br />

gezondheid, hun opleiding en hun plaatsing in pleeggezinnen,<br />

inrichtingen en tehuizen. Het toezicht op de naleving van die<br />

voorwaarden berustte bij de minister, bijgestaan door de raden<br />

voor de kinderbescherming (artikel 3 wet).

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!