08.09.2013 Views

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

Beschrijving juridische kader - Commissie-Samson

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Bij gelegenheid van de inwerkingtreding van de Beginselenwet<br />

voor de kinderbescherming werd de termijn van verlenging van<br />

opneming ter observatie verkort tot 2 maanden (artikel 372a<br />

BW). De algemene termijn voor opneming in een tuchtschool was<br />

maximaal 6 maanden (artikel 372b BW).<br />

Op 1 januari 1970 is Boek I nieuw BW in werking getreden.<br />

De bepalingen in boek I hebben een nieuwe nummering gekregen.<br />

De regeling van plaatsing in het <strong>kader</strong> van ondertoezichtstelling<br />

werd neergelegd in de artikelen 262 tot en met 265 BW.<br />

Tevens op 1 januari 1970 is het Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling<br />

van 26 november 1969, Stb. 1969, 527 in werking getreden<br />

en is het hiervoor genoemde besluit van 1948, Stb. 88 ingetrokken.<br />

Het nieuwe besluit vertoonde grote overeenkomst met het<br />

oude besluit.<br />

Bij inwerkingtreding op 1 januari 1988 van de wet van 1 juli 1987,<br />

Stb. 333, is de mogelijkheid tot verdere verlenging van de duur van<br />

de opneming van jeugdigen uitgebreid tot jeugdigen van 16 jaar<br />

en ouder (i.p.v. 18 jaar).<br />

Sinds de inwerkingtreding van de Wjhv op 1 juli 1989 kon kinderrechter<br />

het kind tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke<br />

gesteldheid voor ten hoogste 3 maanden doen opnemen in een op<br />

grond van de Wjhv bekostigde voorziening (observatiehuis, een<br />

tehuis voor onderzoek naar de persoonlijkheid van jeugdigen teneinde<br />

te bezien welke hulpverlening de meest aangewezen moest<br />

worden geacht, alsmede voor het bieden van verzorging voor dag<br />

en nacht). Hij kon deze termijn eenmaal voor ten hoogste twee<br />

maanden verlengen (artikel 262 BW).<br />

Indien dit in het belang van de verzorging en opvoeding noodzakelijk<br />

was, kon de kinderrechter het kind doen opnemen in een<br />

op grond van de Wjhv voor bekostiging in aanmerking gebrachte<br />

voorziening of elders. De kinderrechter kon volstaan met het<br />

aanwijzen van de categorie van voorzieningen waarin de opneming<br />

zou geschieden. De duur van de opneming was 1 jaar met<br />

de mogelijkheid tot verlenging tot maximaal 2 jaar en kon te allen<br />

tijde worden bekort. Verdere verlenging was, telkens met ten<br />

hoogste 1 jaar, slechts mogelijk, wanneer het kind 16 of ouder was,<br />

wanneer het kind 13 jaar of ouder was en de verlenging nodig was<br />

ter wille van de voortzetting van een aangevangen opleiding, of<br />

indien verlenging nodig was ter wille van de voortzetting van een<br />

aangevangen behandeling van medische aard. De minister kon,<br />

gehoord de kinderrechter, opneming in een voorziening voor crisisopvang,<br />

observatietehuis, tehuis voor opvoeding en verzorging,<br />

tehuis voor buitengewone behandeling of tuchtschool beëindigen,<br />

wanneer hij dit in verband met een juiste verdeling van in<br />

die tehuizen beschikbare plaatsruimte noodzakelijk oordeelde<br />

(artikel 263 BW).<br />

In het stelsel van de Wjhv en in het <strong>kader</strong> van de jeugdhulpverlening<br />

waren de voogdijinstellingen en de raden voor de<br />

kinderbescherming plaatsende instanties. Ook de kinder rechter<br />

kon een kind plaatsen in een voorziening van hulpverlening of<br />

elders. De provincie kon uitvoerders van ambulante hulp en<br />

de Riagg’s erkennen als plaatsende instantie (artikel 27 Wjhv).<br />

Erkende plaatsende instanties plaatsten jeugdigen in een pleeggezin<br />

of in (semi-)residentiële voorzieningen. De Wjhv voorzag<br />

in voorzieningen voor pleegzorg. Erkende plaatsende instanties<br />

waren tevens voorzieningen van pleegzorg.<br />

Een plaatsende instantie deed onderzoek naar de problemen van<br />

de jeugdige en bepaalde welke soort hulpverlening het meest in<br />

aanmerking kwam. Zij zorgde voor de evaluatie van de hulpverlening<br />

en ging na of voortzetting van de hulp geboden was. De<br />

jeugdige en degenen die het gezag over hem of haar hadden, werden<br />

bij de plaatsing betrokken (artikel 29 Wjhv). De plaatsende<br />

instantie zorgde ervoor dat de hulpverlening die geschikt werd<br />

geacht, werd gerealiseerd.<br />

Een uitvoerder van een voorziening van pleegzorg of van een<br />

voorziening voor (semi)residentiële voorziening verleende op<br />

verzoek van de plaatsende instantie aan een jeugdige ten aanzien<br />

van wie een maatregel van justitiële jeugdbescherming was<br />

getroffen die tot plaatsing strekte of haar noodzakelijk maakte,<br />

de desbetreffende hulp, tenzij er geen plaats was. In dat geval<br />

deed de plaatsende instantie daarvan melding aan de minister van<br />

Justitie. Plaatsing in een residentiële voorziening zonder maatregel<br />

van justitiële kinderbescherming was pas mogelijk, als er<br />

geen hiervoor genoemde melding van plaatsgebrek was gedaan<br />

(artikel 24 Wjhv).<br />

Indien een plaatsende instantie niet voldeed aan het bij of<br />

krachtens de wet bepaalde, kon de erkenning worden ingetrokken<br />

(artikel 34 Wjhv).<br />

Met ingang van 1 november 1995 zijn belangrijke wijzigingen<br />

in de regeling van de ondertoezichtstelling in werking getreden<br />

(wet van 26 april 1995, Sb. 1995, 256). De regeling werd opnieuw<br />

vastgesteld. De wetswijziging strekte tot verduidelijking en verbetering<br />

van de rechtswaarborgen voor het kind en diens ouders.<br />

De dubbelfunctie van de kinderrechter (verantwoordelijk voor de<br />

ondertoezichtstelling en belast met het toezicht op de uitvoering<br />

van deze maatregel) werd afgeschaft. Met het oog op verduidelijking<br />

van de rol van de rechter en ter verzekering van diens onafhankelijkheid<br />

werd een scheiding tussen rechtspraak en uitvoering<br />

aangebracht.<br />

Het begrip doen opnemen werd vervangen door uit huis plaatsen.<br />

De uithuisplaatsing was geregeld in de artikelen 261 tot en met<br />

265 BW.<br />

De bevoegdheid van de kinderrechter tot ambtshalve uithuisplaatsing<br />

werd afgeschaft. Het initiatief hiervoor en de verantwoordelijkheid<br />

voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling<br />

werden in handen gesteld van de gezinsvoogdijinstelling.<br />

De kinderrechter verleende de machtiging tot uithuisplaatsing op<br />

verzoek van een gezinsvoogdijinstelling (of van de raad voor de<br />

kinderbescherming of het openbaar ministerie). Bij het verzoek<br />

tot uithuisplaatsing werd vermeld voor welke voorziening, soort<br />

voorziening of andere verblijfplaats de machtiging werd gevraagd.<br />

Voor plaatsing in een gesloten inrichting was een uitdrukkelijk<br />

daartoe strekkende machtiging van de kinderrechter vereist.<br />

Dat kon alleen wegens ernstige gedragsproblemen van de<br />

minderjarige. De minister van Justitie wees aan welke inrichtingen<br />

49

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!