ik kan dit niet, ik kan niet spreken, mijn lippen zijn niet zo goed in het spreken, en dit en dat…’. Hasjem zei tegen hem: Ik ga mee. Hasjem had gezegd: Ik zal mijn engel meesturen. Wat had Mosje gezegd? Nee, niet een engel, Jijzelf moet ons helpen, dan wordt het de ware bevrijding. Hasjem ging mee met Mosje d.w.z. Mosje droeg in zichzelf de kracht van Hasjem of beter te zeggen: in die verbondenheid. Mosje bleef al zijn weg naar egypte, in egypte en tot zijn dood verbonden met Hasjem. Er wordt gezegd dat vanaf het moment dat Hasjem hem deze taak had opgedragen dat Mosje Hasjem tête à tête zag, in zijn omgang, gewoon in een heldere dag en niet zoals alle anderen in allerlei vormen van verrukking, extase, dromen enz.) (baroeg ata adonaj gomel chassadiem toviem l'amo jisrael): Gezegend ben Jij Hawajah die goede daden van genade bewijst aan Zijn volk Jisraël. (Zie je hoe het einde, deze zegening, is opgebouwd? Er wordt niet gezegd: Hawajah onze Elokiem en Elokiem van onze vaderen enz. Hier wordt de naam Elokiem niet genoemd, want Elokiem is de naam van zware dien; het is absoluut ook heilig, maar het is dien. Wij richten ons in deze zegening tot Hasjem alleen als Hawajah zonder Hem Elokiem te noemen. Alleen Hawajah, om bewijzen te geven, om liefelijke goede daden van genade te bewijzen aan Zijn volk Jisraël, daar noemen wij alleen Zijn barmhartige naam van Hawajah die was, is en zal zijn, zonder Elokiem erbij. Waarom? Omdat als wij Zijn naam Elokiem erbij zouden doen dan zouden wij naar de strengheid van de wet niet in aanmerking komen om van Hasjem goede daden van genade bewezen te krijgen. Duidelijk? Want op zichzelf genomen zijn wij de wens om te ontvangen natuurlijk. De naam Elokiem veronderstelt dat het wel de kracht is die dat wel onderkent in ons. Wij kunnen niet naar de naam Elokiem helemaal rechtop staan in de ogen van Hasjem. Wij hebben onze diepe grote gebreken. Onze aard is ontoereikend. Daarom noemen wij hier alleen Zijn naam Hawajah. Uit Jouw naam Hawajah - van Jouw eigenschap van barmhartigheid, niet naar de strenge wet want daarvoor kunnen wij niet in aanmerking komen, vanuit dat perspectief, maar doe het alleen maar vanuit Jouw barmhartigheid aan ons, omdat Jouw volk Jisraël dat niet heeft verdient. Überhaupt geen mens heeft dat kunnen verdienen. Jouw volk Jisraël betekent zij die uitverkoren zijn - natuurlijk ook weer in één mens en niet een massa, een kudde die zich volk Jisraël noemt, maar binnen de mens zelf. Zijn volk Jisraël betekent zij die boven de chaze zijn, zij die dus in de keliem van het geven zijn. Waarom heet dat Zijn volk Jisraël? Boven de chaze hebben wij de keliem van Hasjem en wij zijn net zoals in de zejr anpien, wij worden ook gezien als de zo'n, kinderen van zo'n, zelfde structuur als de zo'n, boven de chaze z'a en onder de chaze is de noekwa. Boven de chaze... we hebben geleerd dat boven de chaze biena zich strekt tot de chaze. En de biena is dan eige<strong>nl</strong>ijk de kracht van het hogere, van Hasjem in onszelf. Boven de chaze zijn de keliem van Hasjem, ook in ons, en onder de chaze zijn de keliem van kabbala, de keliem van onszelf. Daarom heet boven de chaze: amo israel. Hasjem bewijst Zijn goede daden van genade aan amo Jisraël, deze plaats in onszelf die boven de chaze is. Waarom? In overeenkomst naar eigenschappen, want onder de chaze is het werk van ons. Onder de chaze is de wens om te ontvangen voor onszelf en daar komt geen schijnen van chochma. En daarom is onze taak om van beneden al deze krachten - ook in ons gebed - omhoog te trekken naar boven de chaze en dan worden wij amo Jisraël, Zijn volk Jisraël. En dan gaat Hasjem ons Zijn goede daden van genade bewijzen. Telkens weer, als gevolg van ons werk aan onszelf, ons op te brengen naar 52
oven de chaze waar wij de kracht ontvangen, ons transformeren in amo Jisraël, Zijn volk Jisraël. 53