testaments. - Koninklijke Bibliotheek

45 Opheldering van Hebr. II: 15.gelukkig zy dan, van wien de Apoftel fchryft,niet: zy zyn zosdanige; maar zy waren dezulke.En dat is het 'derde, dat wy vooralniet moetien vergeeten op te merken, dewyldat de bedoelde, en door ons reeds genoemdePerfoonen, aanwyst. Millken'en van menfchenblyven al hun leeven flaaven der zonde, enHorten in den doot; in den eeuwigen doot:maar allen, die het eigendom van Chriftüszyn, die in Hem gelooven, waren wel eertyds,gelyk alle anderen, Kinderen des toornsvan nature, en zy behoorden tot en verkeerdenonder de Kinderen der ongehoorzaamheicin de begeerlykheden van hun vleefch, doendeden wille des vleefches en der gedagten.Eph. 2: 3. maar zedert zy in JEZUS CHRISTUSgelooft hebben-, is daar eene groote en allerheuglykfteomkeering gekomen, zoo datmen van hun , met onzen Apoftel Rom. 6.zeggen mag ,, maar Gode zy dank, dat gywel Dienstknegten der zonde waart, maardat gy nu van harten gehoorzaam geworden„ zyt aan het voorbeeld der leere, tot het wel-„ ke gy overgegeeven zyt. • Wat vrugt„ hadt gy toen van die dingen, waar over gyi, u nu fchaamt ? want het einde derzelver isde doot: maar nu van de zonde vry gemaakt„ zynde, en Gode dienstbaar gemaakt zynde,„ hebt gy uwe vrugt tot heiligmaking, en het„ einde het eeuwige leeven," Vs. 17, 21,22. Daar zy nu vry gemaakt zyn vanden dienst der zonde, vreezen zy nog doot noghelle meer, maar braveeren daar over 1 Cor.15: 55-57. Verlangen zelfs naa den doot, alsèe«