testaments. - Koninklijke Bibliotheek

Opheldering van Hebr. IV: to2wel is 'er dan geen vaste grond óm hier tot ecfiZEEKER be/luit te geraaken? „.— Ik antwoorde:die is erbuiten twyffel, en ligt in het volgendeVers. Een ieder, die zonder vooroordeelleest, ziet middagklaar, dat het 13deVers Ipreeke van dat zelfde onderwerp, waarvan het 12de handelt;, en die wat oordeelkundigeris (V) kan dit onwederfpreekelyk bewyzen,en wel aldus ,, Hy DIE DE OORDEEL'IR„ DER GEDAGTEN EN DER OVERLEGGINGEN DES,, HARTEN Vs. 12. is, moet noodzakelyk daar„ toe gegronde en naauwkeurige kennisje hebben„ van alles wat in den menfche is, maar nuj, dat zegt PAULUS met veel nadruk van Hem„ Vs. 13. EN DAAR is GEEN SCHEPZEL ONZICHT-„ BAAR VOOR HEM, MAAR ENZ. DE BEOORDE"„ LER en DE KENNER van hun die geoordeelt„ worden, moet noodzakelyk DEZELFDE zyn . .,, Daar 'er geen zweem zelfs van overgang van„ HET ONDERWERP DER REEDEN in Vs. 12 en 13„ zich opdoet, kan het in Vs. ia. geen ander„ zyn dan in Vs. 13." Dan wie is het nu,waar van het \%de Vs. fpreekt? niemand andersdan GODS ZOON, die weet wat in den menfcheis, die alle dingen weet, Joann. 2: 24,25. 21: 17. derhalven moet ook Hy HET WOORDGODS zyn Vs. 12. • De laat ft e woordenvan Vs. 13. het zy men ze vertaale met de onzen,MET WELKEN WY TE DOEN HEBBEN, het Zymet anderen , VAN WELKEN WY HET WOORDVOEREN , of SPREEKEN , het zy liefst rnet fommi*(6) Bit doet vry uitvoerig en bondig JOH. ANOJ.CiAMB&over deezen Brief. 2. d. Bladz. 400-474.'