Naar een visionaire woningbouw
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
110<br />
SYNTHESE & CONCLUSIES<br />
3.2 Bestaande mechaniek<br />
van de woonproductie<br />
Drieledig interpretatiekader<br />
Het systeem van de woonproductie kan worden geïnterpreteerd<br />
als zijnde opgebouwd uit drie onderdelen of velden, die<br />
via complexe interacties met elkaar in verband staan (fig 3.1):<br />
1. Het beleid, in de ruime zin. Dit ontwikkelt <strong>een</strong> visie<br />
op het territorium en de gewenste ontwikkeling van het<br />
wonen op verschillende schaalniveaus. Dit formaliseert<br />
zich in beleidsdocumenten zoals het Woonbeleidsplan, het<br />
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, het decreet Grond-en<br />
Pandenbeleid, … en vertaalt zich in <strong>een</strong> aantal beleidsinstrumenten.<br />
De actoren zijn de verschillende overheden gaande<br />
van het federale tot het gem<strong>een</strong>telijke niveau.<br />
2. De woonproducten en typologieën. Dit gaat over de<br />
concrete ruimtelijke vertaling van het wonen op niveau van<br />
de woon<strong>een</strong>heid of groep van woon<strong>een</strong>heden en de omgeving<br />
waarin deze zich bevinden (‘woonomgeving’). De belangrijkste<br />
actoren hier zijn ontwerpers, maar ook overheden spelen<br />
via regelgeving <strong>een</strong> belangrijke rol in dit veld.<br />
3. Het operationele kader duidt de mechanismen en<br />
constellaties aan waarmee de <strong>woningbouw</strong>productie in de<br />
praktijk wordt gebracht. De belangrijkste actoren zijn hier de<br />
producenten van <strong>woningbouw</strong>, zowel privaat (particulieren,<br />
ontwikkelaars, promotoren, …) als publiek (sociale huisvestingsmaatschappijen,<br />
stadsontwikkelingsbedrijven, intercommunales,<br />
…)<br />
Het beleid<br />
De ruimtelijke structuur van Vlaanderen is het resultaat van<br />
<strong>een</strong> huisvestingspolitiek die historisch altijd de kaart heeft<br />
getrokken van privaat initiatief en individueel woningbezit en<br />
<strong>een</strong> ruimtelijk beleid dat de taakstellingen gelijkmatig heeft<br />
gespreid over het territorium. Bij de totstandkoming van de<br />
na-oorlogse welvaartstaat werd de vrijstaande woning met<br />
tuin buiten de stad het bereikbare ideaal voor <strong>een</strong> belangrijk<br />
deel van de Vlamingen. Deze woonvorm met verschillende<br />
verschijningsvormen, die we aanduiden met de term verkavelingsmodel,<br />
is de motor van <strong>een</strong> verstedelijkingsproces dat<br />
het Vlaamse landschap heeft getransformeerd in <strong>een</strong> patchwork<br />
van verkavelingen en linten.<br />
Het duurde tot eind jaren negentig, met de komst van het<br />
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dat het beleid dit<br />
verstedelijkingsproces heeft willen keren. Het Vlaamse<br />
territorium werd radicaal ingedeeld in stedelijk gebied en<br />
buitengebied en binnen dit kader werden <strong>een</strong> aantal nieuwe<br />
doelstellingen vastgelegd zoals ‘gedeconcentreerde bundeling’<br />
of <strong>een</strong> verdeling 60/40 van huishoudens tussen stedelijk<br />
gebied en buitengebied. Bijna 15 jaar na het in voege<br />
treden kan de impact van het RSV worden geëvalueerd. Het<br />
heeft <strong>een</strong> einde gemaakt aan het ongebreideld aansnijden<br />
van de open ruimte door de woonuitbreidingsgebieden die<br />
met de bodembestemmingsplannen uit de jaren 70 waren<br />
vastgelegd te blokkeren. Het RSV heeft echter deze bodembestemming<br />
zelf niet in vraag gesteld waardoor deze structuur<br />
de ondergrond blijft voor de toekomstige ruimtelijke<br />
ontwikkeling. Van <strong>een</strong> echte trendbreuk is dan ook g<strong>een</strong><br />
sprake. Belangrijke doelstellingen zoals de verdeling 60/40<br />
werden niet gehaald. RSV werd onvoldoende vertaald in<br />
effectieve operationele strategieën die de doelstellingen<br />
konden implementeren. De kaart met de huishoudensevolutie<br />
tussen 1997 en 2007 (fig. 2.5) toont dat de grote open<br />
gebieden zijn gevrijwaard gebleven van verstedelijking, maar<br />
ook dat grote delen van Vlaanderen verder zijn opgevuld.<br />
Onderzoek van verhuisbewegingen in Vlaanderen toont dat<br />
de suburbanisatie terug is toegenomen. Het blijkt dat hoofdzakelijk<br />
jonge gezinnen de stad verlaten. Deze uitstroom<br />
wordt gecompenseerd door <strong>een</strong> instroom van jongvolwassenen<br />
en buitenlandse immigranten zodat het bevolkingsaantal<br />
in de steden wel toeneemt, maar de financiële draagkracht<br />
afneemt.<br />
We moeten vaststellen dat het woonbeleid in Vlaanderen<br />
eerder passief en volgend is dan pro-actief en sturend.<br />
Eigendomsverwerving en privaat initiatief wordt gestimuleerd<br />
via fiscale voordelen, premies en subsidies. Het<br />
huurbeleid blijft hoofdzakelijk beperkt tot de sociale huisvestingssector.<br />
Van <strong>een</strong> huurbeleid voor de private markt<br />
is nauwelijks sprake. Een poging om <strong>een</strong> woonplan of <strong>een</strong><br />
woonvisie op lange termijn uit te werken werd nooit ondernomen,<br />
maar hier zou verandering in komen met de opmaak van<br />
<strong>een</strong> Woonbeleidsplan. In deze aanpak van het woonbeleid<br />
valt de afwezigheid van <strong>een</strong> duidelijke ruimtelijke component<br />
op. Dit verklaart hoe na de tweede wereldoorlog Vlaanderen<br />
geleidelijk werd volgebouwd met <strong>een</strong> wildgroei van verkavelingen<br />
en linten, zonder <strong>een</strong> duidelijk idee waar het met het<br />
Vlaamse territorium eigenlijk naar toe moest.<br />
Woonproducten<br />
Het gevoerde beleid heeft geleid tot <strong>een</strong> bestaand woningpatrimonium<br />
met <strong>een</strong> dominantie van ééngezinswoningen in<br />
het algem<strong>een</strong> (80% van het totaal) en de vrijstaande ééngezinswoning<br />
in het bijzonder (42% van de ééngezinswoningen).<br />
Als we weten dat van alle woningen in 2020 er 90% nu<br />
reeds gebouwd is, dan is de manier hoe we met dit bestaande<br />
patrimonium omgaan <strong>een</strong> belangrijk vraagstuk voor de toekomst.<br />
Met betrekking tot dit bestaand patrimonium komen<br />
twee belangrijke vaststellingen naar voor. Enerzijds is de<br />
grote concentratie aan slechte woningen in vooral de 19de<br />
eeuwse gordel van de stedelijke gebieden <strong>een</strong> structureel<br />
probleem dat niet kan worden opgelost met <strong>een</strong> traditioneel<br />
beleid dat inzet op fiscale voordelen en subsidies voor private<br />
eigenaars. Anderzijds kent Vlaanderen <strong>een</strong> groot aantal<br />
verkavelingswijken die dateren uit de jaren 1950 tot 1980.<br />
Ondertussen zijn de oorspronkelijke bewoners verouderd en<br />
verhuizen zij naar <strong>een</strong> kleinere woning of appartement in de<br />
kern. Deze woningen beantwoorden niet meer aan de veranderende<br />
vraag onder druk van vergrijzing en verdunning en<br />
kunnen moeilijk worden getransformeerd door verouderde<br />
regelgeving.<br />
De historische context is ook nog bepalend voor de productie<br />
aan nieuwbouwwoningen die vandaag tot stand komt, waarbij<br />
we kunnen vaststellen dat het om <strong>een</strong> verderzetting gaat<br />
van het gespreide verstedelijkingsmodel. In de nieuwbouw<br />
woonproductie komen ook twee belangrijke vaststellingen<br />
naar voor. De traditionele verkaveling ondergaat <strong>een</strong> ‘mutatie’,<br />
waarmee de veranderingen worden aangeduid onder<br />
druk van de relatieve grondschaarste en de optimalisatie van<br />
het rendement. De woningen worden kleiner en compacter<br />
en de tuin is vaak herleid tot <strong>een</strong> schamel lapje grond. De<br />
verkaveling is hierbij ook vaker <strong>een</strong> gepreformateerd product<br />
gaande van de ‘sleutel-op-de-deur fermette’ tot wijken van<br />
koppel- of rijwoningen. De vraag is of dit nog beantwoordt<br />
aan het ideaal van het ‘buitenwonen’ belichaamd in het traditionele<br />
verkavelingsmodel.<br />
De tweede vaststelling is de groei van de appartementsbouw.<br />
In 2006 was zo’n 60% van het aantal nieuwe woningen<br />
van het type appartement. In stedelijke context zijn er twee<br />
tendensen: enerzijds zien we in strategische stadsprojecten<br />
<strong>een</strong> zekere typologische vernieuwing en innovatie dankzij<br />
publiek-private samenwerking. Anderzijds komen deze<br />
kwaliteiten niet terug in het doorsnee appartementsgebouw<br />
of wat we het ‘middenschalig stadsproject’ kunnen noemen.<br />
In buitengebied kan <strong>een</strong> ‘verappartementisering’ van dorpskernen<br />
en linten vastgesteld worden. Bij de veelvoorkomende<br />
typologie van de jumbofermette zit <strong>een</strong> monotone stapeling<br />
van appartementen verborgen achter <strong>een</strong> façade met de<br />
stijlkenmerken van de fermette. Deze typologie betekent <strong>een</strong><br />
schaalbreuk met het traditionele weefsel van het dorp.