11.07.2015 Views

Eliëzer Kropveld: zijn leven - De Evangelist

Eliëzer Kropveld: zijn leven - De Evangelist

Eliëzer Kropveld: zijn leven - De Evangelist

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Eliëzer</strong>s zus had hem gezegd, dat wanneer hij christen zou worden, zij twee geliefde ‘panden’ tebetreuren had: haar gestorven moeder, en <strong>Eliëzer</strong>, die zij dan ook als gestorven en begraven konbeschouwen. Dit raakte <strong>Eliëzer</strong> diep.Toen hij – op de dag van <strong>zijn</strong>, volgens Joodse tijdrekening, 21 e verjaardag – een gesprek had metde genoemde heer Frank, ging hij twijfelen. Had <strong>Eliëzer</strong> geleerd Jesaja 53 op Christus toe te passen,de heer Frank paste dit bijbelhoofdstuk op Israël toe. Toen Frank Spreuken 8: 22 toepaste op de Wet,ondersteund door teksten uit de Talmud, wist <strong>Eliëzer</strong> niet meer wat hij geloven moest. Bovendienwees Frank hem op de voorrechten die Israël steeds van God mocht genieten, ‘hoe het het oudstevolk ter wereld was, en welk een schoone toekomst nog vóór hem lag, wanneer het eenmaal, met denMessias in <strong>zijn</strong> midden, in Kanaän als het volk van Jehova zou schitteren’. 39 Daarbij herinnerde Frankhem ook nog aan <strong>zijn</strong> ouders, die zulke vrome joden waren geweest, en dat <strong>Eliëzer</strong> een schande overhen zou brengen als hij <strong>zijn</strong> geloof vaarwel zou zeggen. Alles bij elkaar was dat te veel voor <strong>Eliëzer</strong>.Hij toonde <strong>zijn</strong> familie berouw en nam zich voor voortaan goed Jood te <strong>zijn</strong>. Tegen de vrouw van <strong>zijn</strong>werkgever zei hij, toen ze hem vroeg wat hij nu was - Jood of christen?: ‘Ik ben Jood, ik blijf Jood, enik sterf Jood!’ 40<strong>Eliëzer</strong> zag er tegenop de Afgescheidenen te ontmoeten en wel in het bijzonder ds Moolhuizen.Toch deelde hij de predikant mee, dat hij in de overtuiging gesterkt was, dat de Messias nog moestkomen en dat hij weer zou gaan <strong>leven</strong> zoals tevoren. Maar enkele dagen later keerde hij op <strong>zijn</strong>schreden terug, overmand door twijfel en aanvechting, en bezocht hij ds Moolhuizen opnieuw. Nu washij bang de zonde tegen de Heilige Geest begaan te hebben. 41 <strong>De</strong> predikant legde hem uit, dat zulksniet het geval was, omdat wanneer iemand deze zonde had bedreven, hij daarover nooit berouw had.Vanaf die tijd zocht hij overal contact met ‘het volk des HEEREN’, hoewel hij, vanwege <strong>zijn</strong> werk, dezondagse diensten niet kon bezoeken.Zijn werkgever beviel dit niet en stelde opnieuw <strong>Eliëzer</strong>s familie in kennis, om hem van <strong>zijn</strong>‘dweepzucht’ te genezen. Zo ontving hij opnieuw de boodschap naar Coevorden te komen. Hij kwamdaar aan op de vooravond van de sterfdag van <strong>zijn</strong> vader, waar hij in het huis van <strong>zijn</strong> oom ook eenopperrabbijn aantrof. 42 Met die opperrabbijn raakte hij in gesprek over Jesaja 7: 14 en Jesaja 53. Juistdoor deze discussie werd <strong>Eliëzer</strong> gesterkt in <strong>zijn</strong> mening, dat deze teksten betrekking hebben opChristus. Bij doorvragen kreeg <strong>Eliëzer</strong> als antwoord, ‘dat ZEw. zich niet als dienstknecht van mij wildelaten gebruiken, en het derhalve maar best was, dat ik mijne vragen staakte’. 43 Toch stelde hij derabbijn nog één vraag, namelijk of hij ook kon vertellen wat God aan <strong>zijn</strong> ziel had gedaan, een vraagdie als onzinnig werd afgedaan. Het beroep dat <strong>Eliëzer</strong> deed op Psalm 66: 16 - ‘Komt, hoort toe, oallen gij die God vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan mijne ziel gedaan heeft’ (Statenvertaling)- werdafgedaan met de opmerking, dat wij ons niet bij David kunnen vergelijken. Bovendien <strong>zijn</strong> wij ook nietin staat om al <strong>zijn</strong> ‘gezegden’ uit te leggen. Daar kon <strong>Eliëzer</strong> het mee doen. <strong>Eliëzer</strong> had zich echterniet van <strong>zijn</strong> stuk laten brengen. <strong>De</strong> Here had hem, naar <strong>zijn</strong> eigen overtuiging, de genade verleendom het ware van het valse te onderscheiden.Terug in Emlichheim schreef hij de opperrabbijn een brief, waarin hij wees ‘op het onhoudbaregezegde, dat men <strong>leven</strong> zal gelijk onze voorouders geleefd hebben, zonder zich om allerleigeloofszaken te bekommeren; op de heiligheid en rechtvaardigheid des HEEREN; op de zinledigheidvan den Israëlitischen godsdienst, en op onderscheiden fabelen in den Talmud’. 44 Hij verzocht derabbijn vriendelijk om antwoord.Via <strong>zijn</strong> werkgever kwam <strong>Eliëzer</strong> in contact met een gewezen Joodse godsdienstonderwijzer, eenzekere Lehmans uit Halteren (Pruisen). Met deze Lehmans discussieerde <strong>Eliëzer</strong> over teksten alsJesaja 28: 16, Psalm 2 en Psalm 69: 22. Ook door deze discussie werd <strong>Eliëzer</strong> gesterkt in <strong>zijn</strong>opvatting, dat hij beter bij ‘Christen-leeraars’ in de leer kon gaan dan bij Joodse leraren.<strong>Eliëzer</strong>s familie deed er ondertussen alles aan om <strong>Eliëzer</strong> weer op het rechte pad te brengen. Bijeen volgende ontmoeting in Coevorden, trof hij daar opnieuw de heer Frank aan, de man aan wie hijeerder had beloofd Jood te blijven. <strong>De</strong>ze Frank had van de opperrabbijn het antwoord op de brief van<strong>Eliëzer</strong> ontvangen. <strong>De</strong> brief begon met een tweetal teksten uit Spreuken: ‘Antwoord den zot naar <strong>zijn</strong>39A.w., p. 96.40A.w.. p. 100.41<strong>Kropveld</strong> moet dus al behoorlijk ingevoerd geweest <strong>zijn</strong> in het Nieuwe Testament!42<strong>Kropveld</strong> noemt de naam van de opperrabbijn niet. Van Gelderen vraagt zich af of het J. Hillesum uit Meppel of dr J. Fränkeluit Zwolle was (a.w., p. 16). Persoonlijk denk ik, dat het Hillesum was, omdat Hillesum (1820-1888) ‘de enige opperrabbijn dieDrente niet met andere ressorten heeft moeten delen’ is geweest. Rond dr Fränkel (1814-1882) en het opperrabbinaatschapover Overijssel en Drenthe ‘barstte (in 1849, lvr) een van de hevigste ruzies los, die het Nederlandse jodendom gekend heeft’.Zie: M.H. Gans, Memorboek. Platenatlas van het <strong>leven</strong> der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940, Baarn 1972 (3 edruk), p. 473 en 500.43<strong>Kropveld</strong>, a.w., p. 115.44A.w., p. 117.10

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!