komen, want bij Hem wordt de ware rust gevonden. Op de dag van wederopstanding zal het dan ‘inden volsten zin des woords wezen: >>Op de plaats rust.”’<strong>De</strong> wereld in! 210Vier vrienden trokken de wereld in, op zoek naar roem en eer, een groot doel. Ze spraken af overvijftig jaar weer bijeen te komen, om te zien wie van hen het ’t verst had gebracht in de wereld. Aldusgeschiedde. <strong>De</strong> één was meermalen onderscheiden vanwege <strong>zijn</strong> verdiensten in het leger, de anderwas een vermogend koopman geworden, de derde een groot geleerde, maar de vierde ‘slechts’predikant. Hij had niet gevonden waar hij, toen hij de wereld in trok, naar op zoek was: geld, roem eneer. Maar, vertelde hij, ‘op mijne zwerftochten door deze wereld is de Heere mij ontmoet, en Hij heeftaan mij, arme en dolende zondaar, ontferming en genade bewezen’. Hij kreeg ‘begeerte’ om leraar(predikant) te worden en werd dat ook, in een klein bergdorpje. Hij was niet, zoals de anderen,tevreden over wat hij had gepresteerd, maar wel gelukkig. ‘Door het geloof in Christus Jezus, mijnenHeer en Zaligmaker, kan ik welgetroost <strong>leven</strong>, en hoop ik straks zalig te sterven’. <strong>De</strong> woorden van depredikant maakten veel indruk op de anderen. Hij had het verder gebracht dan zij, want hij was nietalleen gelukkig in dit <strong>leven</strong>, maar zou het ook in het sterven <strong>zijn</strong>.<strong>Kropveld</strong>s conclusie is, dat het streven van de meeste mensen is ‘goed door de wereld te komen’.‘Vergis u niet. Slechts hij komt goed door de wereld, wiens pad langs het kruis van Golgotha gaat’. En:‘wie in de drukte van het <strong>leven</strong> den kruisheuvel zorgeloos en lichtzinnig voorbij loopt, hij komt nietgoed door, en wat nog veel erger is, hij komt ook niet goed uit de wereld’.Uit het Soldaten<strong>leven</strong> 211Dit traktaat bevat een verhaal uit <strong>De</strong> Nederlandsche Krijgsman over ‘onzen oorlog met België in1830/39’: ‘Opwekking te St.-Omer, ten tijde van het beleg van de Citadel van Antwerpen’. Een zekereMerkens verlangde in de ‘geestelijke woestenij’ de naam van Jezus publiek te belijden. Hij ontdekteonder <strong>zijn</strong> medesoldaten nog twaalf tot vijftien ‘krijgsmakkers’ die ook de Here dienden en <strong>zijn</strong> geloofen hoop deelden. Zij vormden samen, wat wij nu noemen, een gebedskring en Merkens hield eensoort van kerkdiensten, waarin de bijbel uitgelegd en het evangelie verkondigd werd. Zij ondervondenwel tegenstand, maar ‘eenige der spotters (…) werden voor den Heere gewonnen en belijden sedertmet ijver Zijnen Naam’. Na de oorlog ‘trokken zij door Middelburg en Arnhem en stichtten deChristenen door het <strong>leven</strong>dig en krachtig geloof dat in hunne gesprekken doorstraalde’.<strong>Kropveld</strong> vindt het een bemoedigend bericht, maar leest er ook een aansporing in om onder hetleger en de vloot het Woord van God te brengen. ‘Welk een sterke drangreden om traktaten enkalenders met milde hand onder hen te verspreiden; en hun te prediken, dat er ook voor soldaat enmatroos zaligheid is te verkrijgen bij God in Christus…’ Hij eindigt dit traktaat met een oproep om dearbeid onder de militairen te steunen door gebed en gave.,,Jongejuffrouw Marie!” 212Een vader was tot bekering gekomen. <strong>De</strong>ze bekering stempelde <strong>zijn</strong> <strong>leven</strong>. Zijn huisgenoten, in hetbijzonder <strong>zijn</strong> dochter Marie, ergerden zich daaraan, want ‘niets kon er meer op door’. Marie vloektenogal. Dit tot verdriet van haar vader. Marie vond echter dat ze er geen kwaad mee deed. <strong>De</strong> vadervroeg daarom <strong>zijn</strong> ‘dienstvolk’ om wanneer ze zouden ontbijten de een na de ander steeds te roepen:‘Jongejuffrouw Marie!’ Natuurlijk zou Marie dan vragen wat er was, maar dan zouden ze moetenantwoorden: ‘O, in het geheel niets, het ontvalt ons maar zoo; wij hebben er volstrekt geen kwadebedoeling mee’. Zo geschiedde. Marie was boos en meende ‘dat alle ontzag bij de dienstboden’ teneinde was en klaagde, ‘onder bittere tranen’, haar nood bij haar vader. <strong>De</strong>ze wees haar er op, dat zijer geen kwaad in zag Gods naam ijdel te gebruiken, terwijl zij wel wilde dat hij de ondergeschikten zouberispen over het roepen van ‘Jongejuffrouw Marie’. Vanaf dat moment probeerde ze niet meer tevloeken, wat nog niet meeviel. ‘Het werd haar echter een behoefte voor den Heere, en de Heereverhoorde haar gebed’. <strong>De</strong> dienst des Heren ‘werd haar lief en dierbaar’. Ze werd ‘aan zichzelfontdekt’ en leerde de ‘dierbaarheid en onmisbaarheid van het bloed en den Geest des Heeren’kennen en in de vreze des Heren wandelen.<strong>De</strong> lezer moet weten dat van elk woord rekenschap afgelegd moet worden, ‘hoeveel te meer dan vande woorden, waarmee wij Hem zonder noodzaak en zonder eerbied hebben genoemd’. ‘Hetlichtvaardig gebruik van den Naam des Heeren geeft het bewijs, dat wij de vreeze des Heeren nogniet kennen…’210Breukelen 1896 – Traktaat nr. 256.211Breukelen 1898 – Traktaat nr. 270.212Breukelen 1898 – Traktaat nr. 271. Onder dezelfde titel verscheen al op 15 mei 1891 in <strong>De</strong> Bazuin (XXXIX no. 20) eenartikel van <strong>Kropveld</strong>s hand. <strong>Kropveld</strong> gebruikte meermalen kopij dubbel.66
Hij stierf voor mij 213<strong>De</strong> auteur verhaalt van een vader van een groot gezin die opgeroepen werd om in de laatsteAmerikaanse vrijheidsoorlog te strijden. Een alleenstaande vriend bood zich echter aan als <strong>zijn</strong>plaatsvervanger. Hoewel de vader allerlei bezwaren had, was de vriend daarvan niet onder de indruken de vader gaf tenslotte toe. Nadat ze afscheid hadden genomen werd elke dag uitgekeken naar eenbericht van de vriend en werden de lijsten met gesneuvelden en gewonden steeds nauwkeuriggelezen. Op een dag stond de naam van de plaatsvervanger op de lijst van gesneuvelden. <strong>De</strong> vaderhaastte zich naar het slagveld en vond daar tenslotte ‘onder hoopen van verminkte lijken’ ook hetlichaam van <strong>zijn</strong> gestorven vriend. Hij liet het naar <strong>zijn</strong> woonplaats vervoeren en het in <strong>zijn</strong> eigenfamiliegraf bijzetten. Op de grafsteen liet hij beitelen: ‘Hij stierf voor mij’.<strong>De</strong> auteur ziet het als een edele daad, ‘eens echter is er iemand gestorven niet voor <strong>zijn</strong>e vrienden,maar voor <strong>zijn</strong>e vijanden’: Jezus Christus. Bij die plaatsvervanging vergeleken ‘heeft nu de grootsteopoffering van den edelsten menschenvriend hoegenaamd niets te betekenen’.<strong>Kropveld</strong> vraagt aan <strong>zijn</strong> lezers, of zij kunnen zeggen, dat Christus voor hun gestorven is. Wijmoeten een plaatsvervanger hebben, ‘en nademaal dat slechts Eén wezen kan, moeten wij door eenwaarachtig geloof Christus ingeplant <strong>zijn</strong>’. Dan hebben wij een plaatsvervanger, dan is Jezus Christusvoor ons een voorspraak bij de Vader, die ons nooit los zal laten.Een Sergeant op Wacht 214‘Gelijk er in alle rangen en standen menschen worden gevonden, die het woord des Heeren gaarnehooren en ontvangen, zoo kunnen we ook in elke betrekking, die wij bekleeden voor anderen nuttig<strong>zijn</strong>’. Dat ‘voor anderen nuttig <strong>zijn</strong>’ betekent in dit geval: een goed woord spreken of een traktaatjeaanbieden, opdat mensen door het evangelie worden geraakt.Ook als soldaat kan men de Here dienen. Zonder ‘den vrome te willen uithangen’ <strong>zijn</strong> er die ‘hunnestrijdmakkers op meer dan eene manier over het eenige noodige onderhielden’. Elk jaar blijkt dit ookweer als soldaten, van welke rang dan ook, de moed hebben om Gereformeerde Scheurkalendersonder de militairen te verspreiden. Daarmee <strong>zijn</strong> zij werkzaam ‘aan het heil van onsterfelijke zielen’.Een broeder, ‘die scheurkalenders begeerde’ schreef:‘Ik heb het voorrecht eenige jaren lid van >>Filippus” te <strong>zijn</strong>; een voorrecht noem ik het, omdatik daardoor mag medewerken aan de verspreiding van Gods Woord in den vorm vantraktaatjes, en met verwondering zie ik het soms aan, hoe ze door Jood en Roomschegelezen worden, en over het algemeen met graagte worden óntvangen.In den laatsten tijd heb ik het gebruik om traktaatjes mee op wacht te nemen. Vooraf zij Umedegedeeld, dat ik in mijne betrekking als sergeant, aan de gevangenis op wacht <strong>zijn</strong>de,wachtcommandant ben; dan heb ik 29 man, gedurende 24 uur onder mijn commando; hiervanmoeten ze 8 uren op post, dus dan blijft er nog 2/3 van hun tijd over, die veelal in lichtzinnigetaal of in het lezen van een roman door sommigen wordt doorgebracht. Nu heb ik in denlaatsten tijd kennelijk mogen opmerken, hoe door het lezen van traktaatjes, zelfs op hen, die ikals vloekers en spotters ken, de Heere een beslag legt; zoodat allen uren achtereen stil zittente lezen en met elkander de verschillende traktaatjes verwisselen. Sommigen vinden ze zoomooi, dat zij ze gaarne willen houden en ze naar hunne ouders zenden’.<strong>Kropveld</strong> noemt het een bemoediging. <strong>De</strong>ze broeder moet echter wel worden gesteund, uiteraard door‘Filippus’ in staat te stellen om hem (en anderen) steeds andere traktaatjes te doen toekomen, maarook door het gebed. En wij moeten ons ernstig afvragen: ‘wat geschiedt er in het belang mijnermedemenschen door mij?’,,Dat komt op reis niet te pas!” 215Onderweg, op reis, geeft het volgens sommigen ‘geen pas’ om over God en godsdienst te spreken,omdat de één dit en de ander dat gelooft, waardoor je de kans loopt een ander te beledigen.Sommigen beweren, vroom, dat godsdienst veel te heilig is om daar op reis over te spreken. Maar deSchrift zegt, dat wij zullen zaaien aan alle wateren en wij getuigen zullen <strong>zijn</strong>, dat wij steeds over het‘eene noodige’ zullen spreken (zie <strong>De</strong>uteronomium 6: 7). Wij moeten daarom ook op reis ‘elke gepastegelegenheid’ benutten om onze naaste het ‘eene noodige’ aan te prijzen.<strong>Kropveld</strong> geeft een aantal tips: begin te spreken over de weersgesteldheid ‘en wijs daarbij op deredenen tot dankbaarheid of onderwerping, naarmate die weersgesteldheid is’; ‘wijs op dien213Breukelen 1898 – Traktaat nr. 272.214Breukelen 1898 – Traktaat nr. 273.215Breukelen 1898 – Traktaat nr. 274.67
- Page 1 and 2:
Leven en werkvanEliëzer Kropveld18
- Page 3 and 4:
Woord voorafMet deze scriptie komt
- Page 5 and 6:
Hoofdstuk IEliëzer Kropveld: zijn
- Page 7 and 8:
etrekking kreeg bij de familie Denn
- Page 9 and 10:
Tussen 1855 en 1860 kwam Eliëzer v
- Page 11 and 12:
dwaasheid, opdat hij in zijn ogen n
- Page 13 and 14:
Eliëzer liet zich niet voor de der
- Page 15 and 16: De doopdienst werd druk bezocht. Ds
- Page 17 and 18: Friese Bergum in het huwelijk met G
- Page 19 and 20: ‘Ds. Kropveld was een bezield en
- Page 21 and 22: oeken en wetenschappelijke werken
- Page 23 and 24: ubriek benoemd’. 106 Deze benoemi
- Page 25 and 26: Vanaf eind 1906 komt het steeds vak
- Page 27 and 28: is. Professor Noordtzij is het daar
- Page 29 and 30: Hoofdstuk IIIKropveld en de zending
- Page 31 and 32: Doen wij maar steeds, hetgeen de He
- Page 33 and 34: In een bericht van de commissie, ge
- Page 36 and 37: teleurstellende ervaring voor hem g
- Page 38 and 39: de Joden is aangesteld. Smit doet z
- Page 40 and 41: Israël en de kerkdienstIn De Bazui
- Page 42 and 43: Och dat Israël geloofde,Dat Hij re
- Page 44 and 45: Terugkeer van de Joden naar Israël
- Page 46 and 47: Hoofdstuk IVKropvelds theologische
- Page 48 and 49: antiquiteit, maar het levende Woord
- Page 50 and 51: plaats als Christus wederkomt. Uit
- Page 52 and 53: Protestantse Kerk in Nederland (200
- Page 54 and 55: overgave, en om alle verantwoording
- Page 56 and 57: Palestina zal terugkeren en er zelf
- Page 58 and 59: Molochsdienst, Breukelen 1902, nr.
- Page 60 and 61: Bijlagen1. Eliëzer Kropveld en zij
- Page 62 and 63: Duitsland, Rusland, Engeland en Ame
- Page 64 and 65: orst van zoo menig jongeling en jon
- Page 68 and 69: ongelukkige gevangene, of krankzinn
- Page 70 and 71: weer hebben ingevoerd?’ Kropveld
- Page 72 and 73: niet aan, anderen vonden in dit woo
- Page 74 and 75: wij op onze braafheid niet kunnen s
- Page 76 and 77: ‘antichristelijke ongeloofsbegins
- Page 78 and 79: Hoe het Doekele ging op het feest v
- Page 80 and 81: egraven vandaag onzen Herder en Lee
- Page 82 and 83: De bijbel vermaant ons in allerlei
- Page 84 and 85: Kropveld ziet in zijn tijd veel ‘
- Page 86 and 87: Iets uit de Geschiedenis van den Bi
- Page 88 and 89: maar zijn vrouw hield het op de woo
- Page 90 and 91: BIJLAGE 3Eliëzer Kropveld en zijn
- Page 92 and 93: maar dat het er hem om te doen is,
- Page 94 and 95: zone Abrahams onder de aandacht bre
- Page 96 and 97: BIJLAGE 5Berichten rondom het beroe
- Page 98 and 99: XL no. 44 (28 oktober 1892):Driesum
- Page 100 and 101: LVI no. 6 (7 februari 1908):Zondag,
- Page 102 and 103: R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterda
- Page 104 and 105: B. Wentsel, De Heilige Geest, de ke