Platformbijeenkomsten <strong>2004</strong>Welke ambities leven er?De uitkomsten van de ruim <strong>10</strong>0 hierboven samengevatte interviewsvormden het materiaal waarmee we het gesprek met de leraren op deplatformbijeenkomsten ingingen. Ook hier werd de vraag besprokenwat de leraar beweegt en welke ambities hij heeft (en scholen hebben)voor het onderwijs in de onderbouw. We stelden de vragen steeds perschool (meestal waren per school drie leraren aanwezig).Het zal geen verbazing wekken dat de meningen, plannen, ambities,zorgen en kansen waarover we op de platformbijeenkomsten hoordenin grote lijnen in het verlengde lagen van die uit de interviews. Wezullen in deze paragraaf dan ook alleen die gegevens uitwerken die aande analyse van de interviews een extra dimensie geven of deze in enigopzicht nuanceren.We vroegen de leraren in welk scenario zij het liefst over één jaarzouden werken en in welk over drie jaar.Over één jaar willen verreweg de meeste leraren (ruim 60 procent)werken in scenario 2; van hen hoopt een derde in fase 2B te zitten, vande overigen kiezen er iets meer voor C dan voor A. Van de 40 procentdie niet voor 2 kiest, werkt de helft toe naar 1 (voornamelijk C, daarnaB) en de helft naar 3 (A, B, C). Drie groepjes leraren streven naar 4 (D).Ook de ambitie voor over drie jaar ligt voornamelijk bij scenario 2 (bijna60 procent, vooral C en D), maar van de overige 40 procent streven demeeste (ruim 80 procent) leraren naar scenario 3 (veelal D). Voorscenario 1 kiest dan nog een kleine 4 procent van het totale aantalleraren en voor scenario 4 ook (ruim) 4 procent.De collectieve ambitie schuift dus met de jaren wat op richtingDe huidige situatieverbetering in scenario 2 en richting scenario 3. Scholen willen zichAan de vraag naar de huidige stand van zaken, gerelateerd aan de vierscenario’s, koppelden we vier fasen van ontwikkeling: formeren(incidentele, toevallige samenwerking van enkele vakken – fase A),concurreren (discussie over de mogelijkheden – fase B), normeren(systematische en vastgelegde afspraken – fase C) en consolideren(het systeem werkt en wordt voortdurend verbeterd – fase D).Bij de interpretatie van de gegevens is van belang dat de <strong>Taakgroep</strong> vanmening is dat er tussen de verschillende scenario’s geen kwalitatiefverschil bestaat; wel mag van scholen verwacht worden dat zij zichsteeds verbeteren (dus steeds een fase verder komen) in de ontwikkelingbinnen het door hen gekozen scenario, dat ook weer niet precieseen van de door ons beschreven scenario’s hoeft te zijn!.graag ontwikkelen, maar kiezen voor geleidelijkheid en voorzichtigheid.Ook aan deze vraag koppelden we de inschatting van de mate waarinde ambitie op de eigen school gedeeld werd. De reacties waren heelwisselend. Bij een aantal leraren leven wat dit betreft zorgen: deondervraagden willen zelf wel, maar constateren een gebrek aan visiebij hun collega’s; de ambitie ligt in het vmbo hoger dan in het havo/vwo; de harde kern wil wel, maar de rest niet; de school is verdeeld invoor- en achterhoedes; het draagvlak is nog niet groot. Andere lerarenweten het niet, doordat schoolontwikkeling eigenlijk (nog) geen onderwerpvan gesprek is. Het aantal optimistische leraren is echter ooktamelijk groot (meer dan de helft): van ‘voldoende’ gedeelde ambitietot bijna volledige of volledige overeenstemming.Scholen bevinden zich volgens de ondervraagden momenteel voornamelijkin scenario 1, fase A dan wel B. Een enkele school ziet zichzelfWelke initiatieven lopen al?in fase C of D. Ook een combinatie met scenario 2 komt voor, in fase A,B en C. Er wordt nog nauwelijks gewerkt in scenario 3 en 4, in dat gevalwordt vrijwel altijd in combinatie met andere scenario’s gewerkt.In aansluiting op de vraag naar de huidige stand van zaken vroegen wede deelnemers of zij van mening waren dat het door hen geschetstebeeld door de rest van de school gedeeld werd. De helft van deondervraagden is hierover optimistisch. Dit laat zien dat op nogal watscholen de ontwikkeling van het onderwijs onderwerp van gesprek is.Tien procent geeft aan dat men binnen de school verdeeld is, deoverigen zijn bezorgd. Er zijn er ook die geen idee hebben hoe de restvan de school hier tegenaan kijkt.We vroegen naar al lopende initiatieven, passend bij de ambities, opdrie terreinen: de inhoud, het team en de organisatie. Conform vorigeuitkomsten constateerden we dat scholen inhoudelijk voornamelijk alinitiatieven ontwikkeld hebben op het terrein van projectmatig onderwijs(de helft van de ondervraagde scholen), discussies over afstemmingvan leerstof en vakkenclustering /vakkenintegratie / leergebieden(een kwart), zelfstandig leren en werken (keuzewerktijd,studiewijzers). Verder is op veel scholen de onderwijsontwikkelingspeerpunt van beleid: op studiedagen en in werkgroepen wordt hieraanexpliciet aandacht besteed. Scholing is daarbij een belangrijkinstrument.Teamontwikkeling is op ruim de helft van de scholen van de ondervraagdeleraren een van de belangrijkste manieren om onderwijsvernieuwingaan te pakken. Door een team de verantwoordelijkheid tegeven voor een afgebakende groep leerlingen maakt de school dat82 Beweging in de onderbouw / Bijlagen
team integraal verantwoordelijk voor onderwijsontwikkeling. Daarbijhoort veel scholing op activerende didactiek, collegiale consultatie enintervisie, het leren en leven van kinderen. Tegelijk is er sprake van eentoenemende samenwerking tussen secties en op het gebied van depedagogisch-didactische aanpak.Op veel scholen ontwikkelt de organisatie zich, in het verlengde vanwat hiervoor gezegd is, rond kleinere teams die steeds meer verantwoordelijkheidkrijgen. Naast de teams, of er dwars doorheen, bestaanwerk- en projectgroepen die specifieke vernieuwingstaken toebedeeldkrijgen. Roosters worden flexibeler en er wordt gewerkt met periodiseringom éénuursvakken tegen te gaan.Voor welke condities moeten scholen en overheid zorgen?De vraag welke condities moeten worden vervuld wil de ontwikkelingeen goede kans krijgen, viel in twee delen uiteen: condities op schoolniveauen condities te vervullen door de overheid. Op het niveau van deschool wordt vooral (door bijna de helft van de leraren) genoemd dat ervoldoende overleg- en ontwikkeltijd beschikbaar gesteld moet worden.Verder moet er ruimte zijn voor scholing en informatievoorziening;moet er gewerkt worden aan sterke, eensgezinde teams; moeten erruime roosterfaciliteiten komenm moet het gebouw (of meer in hetalgemeen de leeromgeving) aangepast worden en moet er ruimeaandacht zijn voor geschikte leermiddelen en ict-faciliteiten van hogekwaliteit.De overheid moet op de allereerste plaats zorgen voor voldoendefinanciële middelen (dat betekent meer geld dan voorheen); 70 procentvan de ondervraagden noemt dit als eerste vereiste, als conditio sinequa non. Verder worden hier als belangrijke punten genoemd: leermiddelen,gebouwen, het vaststellen van duidelijke (wel ruime!)kaders, voorlichting en scholing.Eerste acties‘Wat gaat u zelf als eerste ondernemen?’ was de slotvraag op de platformbijeenkomsten.Vrijwel alle antwoorden geven activiteiten aan omop praktische wijze de school in de ontwikkeling verder te brengen:mensen informeren en motiveren, draagvlak vergroten, brainstormen /de discussie aangaan, experimenteren met projectonderwijs of vakkenintegratie,de kracht van de teams vergroten, op andere scholen kijken.Veel activiteiten betreffen ook het verbeteren of intensiveren van hetcontact met de schoolleiding over de schoolontwikkeling.Beweging in de onderbouw / Bijlagen 83