WOORDENBOEKJE - De Taal van Overijssel
WOORDENBOEKJE - De Taal van Overijssel
WOORDENBOEKJE - De Taal van Overijssel
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
46<br />
S ch 1ecf. Scheef. Z*ee hebbet sam en<br />
schieef. Ze hebben ongenoegen.<br />
Schieetebaoge, m. Boog om mee te<br />
schieten.<br />
Schilder^annes voor: Schinderhan-<br />
nes. Een vereeniging, bijeenkomst,<br />
gezelschap, waar het allesbehalve<br />
ordelijk toegaat, of waar<strong>van</strong> de leden<br />
minderwaardig zijn, heet minachtend<br />
'n Koor <strong>van</strong> Schilder^annes.<br />
Schillink, m. Schelling.<br />
Schim , m. Schaduw. Verg.: Chi-<br />
neesche schim.<br />
Schim m elglas, o. Spiegelglas om<br />
Zonnetjes te maken, te sch im m e :<br />
len, iemand de zon plagend in 't<br />
oog te spiegelen.<br />
S ch im m cltjen trap . Spel, waarbij<br />
men (bv. in den maneschijn) op het<br />
hoofd <strong>van</strong> elkanders schaduw tracht<br />
te trappen.<br />
Schin, v. Roos op het hoofd.<br />
Schintjen, o. Ceel, bewijs <strong>van</strong> betaalde<br />
indirecte belasting. S c h im<br />
tjeskantoor.<br />
H gd.: Schein — bewijsstuk, kwitantie.<br />
Schitfenint, o. Kribbekat. Een meisje<br />
of jongen, die vinnig, kribbig is.<br />
Gron.: Schietvernien.<br />
Schitgèl. Schijtgeel.<br />
Schithakke, m. Hiel <strong>van</strong> een paard<br />
of rund. Ook: meisje, dat te bazig is.<br />
Zon schithakke, wat verbeeld ze<br />
zich wel!<br />
Schitse. H ^ e slot de schitse. Zoo<br />
loopen, dat de broekspijpen telkens<br />
langs elkaar schuren. Zoo iemand<br />
Zelf is 'n Schitse. Ook <strong>van</strong> paarden<br />
gezegd.<br />
Schïw , o. Vogelverschrikker, 'n Gek,<br />
lélek schiw — een mal, leelijk<br />
meisje, een mal, leelijk spook.<br />
W -V l. schuw — épou<strong>van</strong>tail en<br />
ook fig .; — Een leelijk schuw <strong>van</strong><br />
een wijf (de Bo).<br />
Schö, m. Schoen. M eerv. schónen.<br />
Schobben. W rijven, schuren. Vooral<br />
<strong>van</strong> koeien en varkens gebruikt.<br />
M en zegt zoowel: Zieet d*ee kó<br />
zich is schobben, als: Ik zal 'm<br />
(de koe) is aover de kóp schobben.<br />
Daar<strong>van</strong>: Sch obbert! scheldwoord<br />
om verachting uit de drukken.<br />
Schöken. Zich wrijven, schurken.<br />
Afl.: Schökert, geschök, schö =<br />
kerije.<br />
Schóldók, m. Boezelaar. Eig. schortel-<br />
doek. Sch ort beteekent: afgesneden<br />
kleedingstuk. Verg. Eng. short.<br />
Schoren. Scherven. Fr., Gron. en<br />
elders: diggels.<br />
Schaore. Scherf.<br />
Sch örf. Schurft.<br />
Schöstin, m. Schoorsteen. Ned. steen,<br />
luidt in D ev.: st'een.<br />
Schaotel, m. Een plankje met langen<br />
steel, waarop het brood in den<br />
oven geschoten wordt, schieter.<br />
N ed. schotel, is in het <strong>De</strong>v. schottel.<br />
Schrao, bnw. Schraal. Schrao w1eer.<br />
Schrao éten (tegenover: vet eten),<br />
'n Schraoë pot, wind. <strong>De</strong> vif<br />
pond ister m aor schrao. Verg.:<br />
Krap.<br />
Sch ro b b 1eering ook: ütschrobb*ee =<br />
ring.Duchtige berisping, uitbrander.<br />
Sch rot, o. Grut, kriel, dingen klein<br />
in hun soort, bv.: visschen, appels,<br />
enz.<br />
Schüddcgavel, m. Houten vork om<br />
het hooi te schudden.<br />
Schüddeköppen. M et het hoofd<br />
schudden ten teeken <strong>van</strong> afkeuring<br />
of ontkenning.<br />
Schüngelen. Zoeken (vooral naar<br />
eten). D 'ee hond löp aoveral te<br />
schüngelen. W at hei daor in de<br />
kaste te schüngelen?<br />
Schünlèpel, m. Schuimspaan.<br />
Schüppendaghure, v. Daghuur op<br />
de schop. Van een daglooner, die<br />
meestal graafwerk moet verrichten,<br />
zegt men: Hiee gieet op schüp =<br />
pendaghüre. 't Is 'nschüppen =<br />
daghürder.<br />
Schüpstöl. Op de schüpstól zitten.<br />
In onzekerheid verkeeren of men<br />
in zijn betrekking, woning enz.,<br />
kan blijven. Ik heb zelf 'n hüs