NJB-1427
NJB-1427
NJB-1427
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Eigenlijk konden alleen de overkoepelende stelling − geen ad<br />
hoc reguleringsreflex − en Hartliefs betoog voor invoering van<br />
een verzekeringsplicht op ruime steun rekenen<br />
van Keulens vraagpunt zo klein bleek dat er een tweede<br />
stemming moest plaatsvinden en de koppen moesten<br />
worden geteld. Ternauwernood werd ook de preadviseur<br />
zelf meegeteld. Het mocht niet baten: met een (weliswaar<br />
zeer kleine) meerderheid werd het vraagpunt ontkennend<br />
beantwoord.<br />
(Staats)recht in nood<br />
Preadviseur Kummeling legde de zaal een voorstel tot<br />
aanpassing van artikel 103 Grondwet voor. Daarmee wil<br />
hij de drempels voor het toepassen van het noodrecht<br />
verlagen, maar dan wel onder constitutionele waarborgen<br />
en voorwaarden. In zijn preadvies constateerde Kummeling<br />
dat er terughoudendheid bestaat om het klassieke<br />
noodrecht toe te passen. Volgens hem valt dat niet<br />
alleen te verklaren door het bestaan van juridische grenzen,<br />
zoals het gebruik van verouderde terminologie,<br />
maar vooral ook door aarzelingen van psychologische<br />
aard. Ten onrechte wordt veelal gedacht dat noodregels<br />
slechts zijn bedoeld voor tijden waarin het land ten<br />
onder dreigt te gaan. Dat heeft ertoe geleid dat een soort<br />
‘sluipend noodrecht’ is ontstaan. Onderwerpen als terrorismedreiging,<br />
voetbalrellen of financiële crisis zijn aangegrepen<br />
om in wetten en regelingen ingrijpende<br />
bevoegdheden neer te leggen – denk aan de bestuurlijke<br />
ophouding (artikel 154a en 176a Gemeentewet) en de<br />
gebieds- of groepsverboden (artikel 172a Gemeentewet) –<br />
zonder dat diep over nut en noodzaak daarvan is nagedacht.<br />
Volgens Kummeling heeft de wens om deze<br />
bevoegdheden in wetten te vangen en aldus aan het<br />
rechtsstatelijk legaliteitsbeginsel te voldoen paradoxaal<br />
genoeg juist tot een uitholling van de democratische<br />
rechtsstaat geleid. Er zijn ingrijpende bevoegdheden aan<br />
de uitvoerende macht gegeven, waarop vervolgens minder<br />
democratische controle mogelijk is. Bovendien is de<br />
parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen weinig<br />
indringend geweest. De proportionaliteit en subsidiariteit<br />
van veel sluipend noodrecht is dan ook voor discussie<br />
vatbaar.<br />
In plaats van in deze reguleringsreflex te schieten,<br />
heeft het de voorkeur van Kummeling om in tijden van<br />
nood het noodrecht toe te passen. Het gaat dan om een<br />
bestuurlijk oordeel dat een actuele dreiging niet met de<br />
normale bevoegdheden kan worden gehandhaafd. Dat feitelijk<br />
oordeel biedt op de lange termijn juist een betere<br />
bescherming van de grondrechten. De rechtsorde wordt<br />
niet met permanente ingrijpende bevoegdheden opgescheept<br />
en de toepassing van noodrecht is met meer<br />
waarborgen omgeven. De grenzen van proportionaliteit<br />
en subsidiariteit worden gewaarborgd door zowel een parlementaire<br />
als rechterlijke toets. Naarmate de noodmaatregelen<br />
concreter worden en de inzet daarvan langer<br />
voortduurt kan die laatste toets indringender worden. Zo<br />
lang het accent ligt op de tijdelijkheid van maatregelen,<br />
zou noodrecht een normaal redmiddel bij een actuele<br />
dreiging moeten zijn. Wel moet artikel 103 Gw als ‘last<br />
resort’ gelden. Voorzienbare gevallen moeten in wetgeving<br />
worden gevat.<br />
Referent S. Daniëls, promovenda bij de Universiteit<br />
van Amsterdam, vroeg zich af of een noodrechtbepaling<br />
in de Grondwet wel zin heeft zo lang niet duidelijk is<br />
− net als thans bij het vormvrij noodrecht − wanneer het<br />
wordt ingeroepen. Zonder vooraf de toepassing van noodrecht<br />
te uniformeren blijft het noodrecht hoe dan ook<br />
sluipend. Het zou daarom goed zijn te definiëren wanneer<br />
sprake is van de buitengewone omstandigheden waarin<br />
het noodrecht kan worden toegepast.<br />
Studentreferent Y. Al Tamimi, Open Universiteit,<br />
keerde zich tegen het voorstel tot versoepeling van de<br />
mogelijkheden om noodbevoegdheden toe te passen. Dit<br />
zou kunnen leiden tot ongecontroleerde machtsconcentratie<br />
bij de regering en machtscorruptie en – misschien<br />
minder ernstig maar toch evenzeer onwenselijk – tot de<br />
verleiding om het noodrecht als proeftuin te gebruiken<br />
om nieuwe regels zonder democratische controle te kunnen<br />
uitproberen. Om zijn betoog kracht bij te zetten, deed<br />
hij een beroep op de beginselen van de democratische<br />
rechtsstaat en wees hij op de politieke geschiedenis van<br />
Egypte met dertig jaar aan ‘noodtoestand’.<br />
Het betoog van Kummeling voor aanpassing van de<br />
Grondwet met het oog op een gemakkelijker, maar met<br />
waarborgen omklede inzet van noodrecht kreeg de sympathie<br />
van de zaal. Een meerderheid – ‘het zit aan de<br />
bovenkant, maar voldoet niet aan de kwalificatie ruim’,<br />
aldus de voorzitter – stemde vóór.<br />
Besluit<br />
Tijdens de beraadslagingen werd, na voordracht door een<br />
jury onder voorzitterschap van prof. mr. J.E. Goldschmidt,<br />
aan prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin de NJV-prijs 2014 uitgereikt.<br />
In het bijzonder vanwege zijn inspanningen om duidelijk<br />
te maken dat begrippen als democratie en rechtsstaat<br />
verder strekken dan de eenvoudige notie dat de<br />
meerderheid beslist. Dat laatste geldt uiteraard niet voor<br />
de stemmingen van de jaarvergadering. Aan het einde van<br />
de dag deed de voorzitter een poging de dag af te sluiten<br />
met een samenvattende conclusie. Het kostte hem echter<br />
moeite de meerderheidsstandpunten met elkaar te rijmen.<br />
Eigenlijk konden alleen de overkoepelende stelling<br />
− geen ad hoc reguleringsreflex − en Hartliefs betoog voor<br />
invoering van een verzekeringsplicht op ruime steun<br />
rekenen. Kennelijk ging de voorkeur op andere terreinen<br />
ondanks de huiver voor een reguleringsreflex toch uit<br />
naar een wettelijke voorziening per geval. Of wilde de vereniging<br />
met het uitspreken van een voorkeur voor ad hoc<br />
maatregelen slechts garanderen dat er ook in de toekomst<br />
voldoende stof beschikbaar is voor het houden van wederom<br />
een geslaagde jaarvergadering?<br />
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27 1833