19.11.2014 Views

NJB-1427

NJB-1427

NJB-1427

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak<br />

overwegingen heeft de Hoge Raad tot uitdrukking<br />

willen brengen dat in gevallen als<br />

de onderhavige bij de straftoemeting rekening<br />

mag worden gehouden met het grootschalige<br />

karakter van het delict ook al bevat<br />

de tenlastelegging geen nadere aanduiding<br />

van of verwijzing naar de hoeveelheid, doch<br />

slechts de beschrijving van een zeer beperkt<br />

aantal afbeeldingen. Geen rechtsregel verzet<br />

zich immers ertegen dat de rechter bij de<br />

strafoplegging rekening houdt met feiten en<br />

omstandigheden die kunnen gelden als<br />

omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde<br />

feit is begaan (vgl. HR 27 november<br />

2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4286).<br />

Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 is vooropgesteld<br />

in verband met de wenselijkheid<br />

in gevallen als de onderhavige van begrenzing<br />

van enerzijds de omvang van het voorbereidend<br />

onderzoek en anderzijds de<br />

omvang van het onderzoek ter terechtzitting,<br />

leidt het voorgaande ertoe dat de steller van<br />

de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten<br />

beperken tot het beschrijven van een<br />

gering aantal afbeeldingen, zo mogelijk ten<br />

hoogste vijf zonder in de tenlastelegging zelf<br />

enige aanduiding van of verwijzing op te<br />

nemen naar een wellicht grotere hoeveelheid<br />

waarvan die afbeeldingen deel uitmaken.<br />

3.8.1. In geval van bewezenverklaring van het<br />

handelen van de verdachte met betrekking<br />

tot een of meer van die in de tenlastelegging<br />

omschreven afbeeldingen kan vervolgens bij<br />

de straftoemeting op verschillende manieren<br />

rekening worden gehouden met het grootschalige<br />

karakter van het delict.<br />

3.8.2. In dat verband valt te denken aan de<br />

zogenoemde voeging ad informandum van<br />

strafbare feiten indien is voldaan aan de<br />

daarvoor geldende voorwaarden. Wat betreft<br />

de in dat verband relevante erkenning door<br />

de verdachte verdient opmerking dat het<br />

daarbij in gevallen als de onderhavige gaat<br />

om erkenning van het grootschalige karakter,<br />

zodat dus niet concrete afbeeldingen of de<br />

exacte hoeveelheid kinderporno behoeven te<br />

worden besproken.<br />

3.8.3. Het uitblijven van een erkenning staat<br />

overigens niet zonder meer eraan in de weg<br />

dat bij de straftoemeting het grootschalige<br />

karakter van het voorhanden hebben wordt<br />

betrokken. Te denken valt aan de situatie<br />

waarin het gaat om een verzameling waarvan<br />

op grond van een in het voorbereidend<br />

onderzoek ingesteld summier onderzoek in<br />

redelijkheid mag worden verondersteld dat<br />

het gaat om materiaal dat geheel of grotendeels<br />

uit kinderporno bestaat, terwijl de verdachte<br />

hetzij die veronderstelling weliswaar<br />

niet heeft erkend doch ook niet heeft<br />

betwist, hetzij wel heeft betwist doch de<br />

juistheid van die betwisting op grond van<br />

het in het voorbereidend onderzoek verrichte<br />

onderzoek onaannemelijk is.<br />

3.8.4. Voorts verzet geen rechtsregel zich<br />

ertegen dat de strafoplegging mede steunt<br />

op de uitkomst van een in het voorbereidend<br />

onderzoek – gelet op de praktische werkbaarheid<br />

bij voorkeur globaal te houden – steekproef<br />

uit het aangetroffen materiaal. Zo een<br />

steekproef komt tegemoet aan de eis dat<br />

mensen en middelen doelmatig worden<br />

ingezet. Wel moet in een dergelijk geval de<br />

verdachte in de gelegenheid zijn gesteld de<br />

bij de steekproef gehanteerde methode aan<br />

de orde te stellen.<br />

Volgt verwerping van het beroep.<br />

1354<br />

24 juni 2014, nr. 14/01878<br />

(Mrs. A.J.A. van Dorst, J.P. Balkema,<br />

J.W. Ilsink)<br />

(Aanvraag tot herziening ingediend door<br />

mr. M.R. Mantz, ’s-Gravenhage)<br />

ECLI:NL:HR:2014:1501<br />

Herzieningsaanvraag bij novum: de Hoge<br />

Raad zet de eisen uiteen waaraan een herzieningsaanvraag<br />

dient te voldoen om in<br />

behandeling te kunnen worden genomen.<br />

(Sv art. 457, 460)<br />

Hoge Raad, onder meer:<br />

3.1. Als grondslag voor een herziening kan,<br />

voor zover hier van belang, krachtens het eerste<br />

lid aanhef en onder c van art. 457 Sv<br />

slechts dienen een door bescheiden gestaafd<br />

gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting<br />

aan de rechter niet bekend was en dat<br />

het ernstige vermoeden wekt dat indien dit<br />

gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek<br />

van de zaak zou hebben geleid hetzij tot<br />

een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij<br />

tot een ontslag van alle rechtsvervolging,<br />

hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van<br />

het Openbaar Ministerie, hetzij tot de toepassing<br />

van een minder zware strafbepaling.<br />

3.2. Naar luid van art. 460, tweede lid, Sv<br />

dient de aanvraag de gronden te vermelden<br />

waarop deze berust. De aanvraag zal dus naar<br />

behoren gemotiveerd dienen te zijn. Dat<br />

vindt bevestiging in de memorie van toelichting<br />

bij het wetsvoorstel dat tot het huidige<br />

art. 460 Sv heeft geleid (Kamerstukken II<br />

2008/09, 32045, 3, p. 32).<br />

3.3. Hieruit - bezien in samenhang met de<br />

omstandigheid dat ingevolge art. 460 Sv de<br />

indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden<br />

aan rechtsgeleerde raadslieden en<br />

de procureur-generaal bij de Hoge Raad -<br />

volgt dat uitsluitend een herzieningsaanvraag<br />

welke aan deze motiveringseis voldoet,<br />

in behandeling kan worden genomen. Een<br />

aanvraag die daaraan niet beantwoordt, is<br />

niet aan aanvraag als in de wet bedoeld en<br />

moet daarom buiten behandeling blijven.<br />

3.4. Dat betekent dat ingeval een op art. 457,<br />

eerste lid aanhef en onder c, Sv steunende<br />

aanvraag een beroep doet op een door<br />

bescheiden gestaafd gegeven dat bij het<br />

onderzoek op de terechtzitting aan de rechter<br />

niet bekend was en dat het ernstige vermoeden<br />

wekt dat indien dit gegeven bekend<br />

zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak<br />

zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak<br />

van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag<br />

van alle rechtsvervolging, hetzij tot de<br />

niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar<br />

Ministerie, hetzij tot de toepassing van<br />

een minder zware strafbepaling,<br />

a. de aanvraag een nauwkeurige omschrijving<br />

dient te behelzen van bedoeld gegeven<br />

(hierna: het novum), dus zonder daartoe<br />

slechts te verwijzen naar eventuele bijgevoegde<br />

bescheiden;<br />

b. de aanvraag de redenen moet vermelden<br />

waarom het novum tot een van de genoemde<br />

beslissingen zou hebben kunnen leiden;<br />

c. de aanvraag, indien deze ertoe strekt de<br />

bewijsvoering aan te tasten, met voldoende<br />

precisie dient uiteen te zetten 1. waarom<br />

welk onderdeel van de bij de aanvraag<br />

gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel<br />

aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid<br />

gedeelte van de bewijsvoering, en 2.<br />

waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden<br />

dat het onderzoek van de zaak destijds zou<br />

hebben geleid tot een vrijspraak.<br />

Slechts indien de aanvraag aan deze eisen<br />

voldoet, is de Hoge Raad in staat de gegrondheid<br />

ervan adequaat te beoordelen.<br />

3.5. Indien de aanvraag - zoals in het onderhavige<br />

geval - aan die eisen niet voldoet, kan<br />

zij op grond van een tekortschietende motivering<br />

niet gelden als een aanvraag in de zin<br />

der wet en moet zij daarom buiten behandeling<br />

blijven. De aanvraag kan derhalve niet<br />

worden ontvangen.<br />

1355<br />

1 juli 2014, nr. 13/00445<br />

(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin<br />

Lohman, J. de Hullu, V. van den Brink,<br />

E.S.G.N.A.I. van de Griend)<br />

(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,<br />

strekkende tot verwerping; adv. mr. N. van<br />

der Laan, Amsterdam)<br />

ECLI:NL:HR:2014:1496<br />

Gedetailleerd overzichtsarrest inzake het<br />

oproepen dan wel horen van daartoe door<br />

1852 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!