NJB-1427
NJB-1427
NJB-1427
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Rechtspraak<br />
Aanbevolen citeerwijze:<br />
<strong>NJB</strong> 2014/ … (nummer uitspraak)<br />
EHRM 1844<br />
Hof van Justitie EU 1845<br />
Hoge Raad (civiele kamer) 1847<br />
Hoge Raad (strafkamer) 1849<br />
Hoge Raad (belastingkamer) 1862<br />
Afd. Bestuursrechtspraak RvS 1867<br />
Centrale Raad van Beroep 1871<br />
College Beroep bedrijfsleven 1878<br />
Europees Hof voor de<br />
Rechten van de Mens<br />
Deze rubriek wordt verzorgd door<br />
onderzoekers van de Universiteit Leiden, de<br />
VU Amsterdam en de RU Nijmegen.<br />
Onderstaande bewerking is verzorgd door<br />
M.A.K. Klaassen (Universiteit Leiden). Alle<br />
uitspraken van het EHRM staan op www.<br />
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk<br />
in Reports of Judgments and Decisions.<br />
De uitspraken van kamers van het EHRM<br />
worden drie maanden na de uitspraakdatum<br />
definitief, tenzij er intern appel wordt<br />
ingesteld bij de Grote Kamer van het Hof.<br />
1344<br />
25 maart 2014, appl. nr. 2607/08<br />
Artikel 8 EVRM. Uitzetting van Turks<br />
staatsburger voor strafrechtelijke<br />
veroordelingen en schulden.<br />
Geen schending van artikel 8 EVRM.<br />
(EVRM, art. 8)<br />
Palanci vs. Zwitserland<br />
A. Feiten<br />
De klager is een Turks staatsburger. In 1989<br />
reist hij naar Zwitserland, waar hij asiel aanvraagt.<br />
Hij verblijft in Zwitserland, waar hij<br />
werkt in de gastronomische sector, tot in<br />
1993 zijn asielaanvraag wordt afgewezen. Hij<br />
verlaat Zwitserland vervolgens voor Duitsland,<br />
waar hij trouwt met zijn huidige vrouw,<br />
eveneens een Turkse staatsburger. Samen<br />
krijgen ze drie dochters. Omdat zijn vrouw<br />
een verblijfsvergunning in Zwitserland heeft,<br />
krijgt ook de klager een verblijfsvergunning<br />
aldaar. Tijdens zijn verblijf in Zwitserland<br />
wordt de klager negentien keer strafrechtelijk<br />
veroordeeld, meestal vanwege verkeersovertredingen.<br />
Drie veroordelingen hebben<br />
een ander karakter. Eén keer wordt de klager<br />
veroordeeld wegens huiselijk geweld en twee<br />
keer vanwege het weigeren van het betalen<br />
van alimentatie. Vanwege zijn veroordelingen<br />
is de klager uitzetbaar binnen het Zwitserse<br />
vreemdelingenrecht. Op 7 februari<br />
2005 beslissen de bevoegde autoriteiten dat<br />
de verblijfsvergunning van de klager niet<br />
wordt verlengd en dat de klager Zwitserland<br />
moet verlaten. Bij de procedure tot uitzetting<br />
tillen de Zwitserse autoriteiten zwaar aan het<br />
feit dat de klager hoge schulden heeft. Zijn<br />
schuld was opgelopen tot meer dan<br />
€ 300 000. De klager gaat in beroep tegen<br />
deze beslissing, maar op 24 oktober 2007<br />
wordt het beroep van de klager in hoogste<br />
instantie door het Zwitserse Hooggerechtshof<br />
afgewezen. Hierop verlaat de klager Zwitserland.<br />
Op 10 februari 2010 krijgt de klager<br />
opnieuw een verblijfsvergunning in Zwitserland.<br />
B. Procedure<br />
Op 11 januari dient de klager een verzoekschrift<br />
in bij het Hof. Hij klaagt dat hij door<br />
het intrekken van zijn verblijfsrecht in Zwitserland<br />
slachtoffer is geworden van een<br />
schending van artikel 8 EVRM.<br />
C. Uitspraak van het Hof<br />
(Tweede Kamer: Raimondi (president),<br />
Karakaş, Lorenzen, Sajó, Keller, Lemmens,<br />
Spano)<br />
Het Hof herhaalt de vaste lijn in haar jurisprudentie<br />
dat staten in beginsel gerechtigd<br />
zijn om de toegang en het verblijf van<br />
vreemdelingen te reguleren, maar dat ze<br />
hierbij het respect voor familie- en gezinsleven<br />
in acht moeten nemen. In dit geval is er<br />
door de beëindiging van het verblijfsrecht<br />
van de klager sprake van een inmenging in<br />
het privé- en gezinsleven van de klager. De<br />
vraag is of deze inmenging gerechtvaardigd<br />
is. Omdat de klager in 2013 alsnog een nieuwe<br />
verblijfsvergunning heeft gekregen,<br />
beoordeelt het Hof of er in de jaren dat de<br />
klager geen verblijfsrecht in Zwitserland had,<br />
sprake was van een schending van artikel 8<br />
EVRM. Hierbij overweegt het Hof dat de strafrechtelijke<br />
veroordelingen van de klager, hoewel<br />
deze voor het grootste gedeelte geen ernstige<br />
strafbare feiten betroffen, een geldige<br />
reden zijn voor uitzetting. Naast de strafrechtelijke<br />
veroordelingen heeft de klager ook<br />
aanzienlijke financiële schulden. Het Hof<br />
keurt het goed dat de Zwitserse autoriteiten<br />
gezien de financiële problemen van de klager<br />
hebben aangenomen dat de klager een<br />
gevaar voor de openbare orde is. Over de lange<br />
duur van het verblijf van de klager in<br />
Zwitserland, hij woonde daar meer dan achttien<br />
jaar toen hij werd uitgezet, overweegt<br />
het Hof dat hij niet gedurende die hele periode<br />
over rechtmatig verblijf heeft beschikt en<br />
dat hij op de hoogte moet zijn geweest van<br />
het feit dat zijn verblijfsstatus door de strafrechtelijke<br />
veroordelingen in gevaar zou zijn<br />
gekomen. Over de scheiding van de klager<br />
van zijn familie oordeelt het Hof dat hij<br />
ondanks de intrekking van zijn verblijfsrecht<br />
invulling heeft kunnen geven aan zijn<br />
gezinsleven door bezoeken en contact op<br />
afstand. Bovendien had zijn familie zich bij<br />
hem kunnen voegen in Turkije, mede ook<br />
omdat de hele familie sterke sociale en linguistische<br />
banden met Turkije had en de kinderen<br />
nog dermate jong waren dat zij zich zouden<br />
kunnen aanpassen aan het leven in<br />
Turkije. Op basis hiervan oordeelt het Hof<br />
dat Zwitserland een correcte belangenafweging<br />
heeft gemaakt.<br />
D. Slotsom<br />
Het Hof oordeelt unaniem dat er geen sprake<br />
is van een schending van artikel 8 EVRM.<br />
1345<br />
25 maart 2014, appl. nr. 38590/10<br />
Art. 8 EVRM. Toelating van echtgenote in<br />
het kader van gezinshereniging. Hechte<br />
band vereiste. Geen schending van art. 8<br />
EVRM. Geen schending van art. 14 EVRM in<br />
combinatie met art. 8 EVRM.<br />
(EVRM art. 8, 14)<br />
Biao vs. Denemarken<br />
A. Feiten<br />
De eerste klager is een Deense man van<br />
Togoleese en Ghanese afkomst. De tweede<br />
klager is een Ghanese vrouw. De klagers zijn<br />
in 2002 in Ghana getrouwd. De klagers dienen<br />
in 2003 een aanvraag tot gezinshereniging<br />
in om samen in Denemarken te kunnen<br />
wonen. De aanvraag wordt op 1 juli 2003<br />
afgewezen. Volgens het Deense recht moet<br />
voldaan worden aan de voorwaarde dat de<br />
gezamenlijke band met Denemarken groter<br />
moet zijn dan de gezamenlijke band met het<br />
land van herkomst. Aan deze voorwaarde is<br />
onder meer voldaan als een Deens staatsburger<br />
voor minstens achtentwintig jaar in<br />
Denemarken heeft gewoond. De klagers voldoen<br />
niet aan deze eis. De tweede klaagster<br />
reist op een toeristenvisum toch naar Denemarken.<br />
Na een maand in Denemarken verbleven<br />
te hebben verhuist het echtpaar naar<br />
Malmö in Zweden, waar het sindsdien woont.<br />
Op 27 augustus 2004 wordt het administratief<br />
beroep dat de klagers hadden ingesteld<br />
afgewezen. De klagers gaan tegen deze uitspraak<br />
in beroep en voeren aan dat ze door<br />
afwijzing van hun aanvraag slachtoffer wor-<br />
1844 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27