19.11.2014 Views

NJB-1427

NJB-1427

NJB-1427

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak<br />

ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de<br />

beoordeling van cassatieklachten over de<br />

maatstaf die het hof heeft toegepast bij zijn<br />

beslissing inzake een verzoek tot het oproepen<br />

en horen van getuigen onder meer het<br />

volgende in. […] [de Hoge Raad citeert r.o.<br />

2.75-2.77 van voormeld arrest, dat hierboven<br />

is afgedrukt; PHvK].<br />

2.6. Naar de kern genomen strekt het door de<br />

raadsman in de onderhavige zaak gedane<br />

verzoek ertoe ondersteuning te verkrijgen<br />

van de verklaringen van de verdachte en<br />

[betrokkene 1]. De getuigenverklaring van<br />

[betrokkene 2] zou steun kunnen bieden aan<br />

het door de verdachte en [betrokkene 1]<br />

geschetste scenario. Blijkens zijn hiervoor<br />

onder 2.3.3 weergegeven bewijsoverweging<br />

heeft het hof geoordeeld, welk oordeel niet<br />

onbegrijpelijk is, waarom het geen geloof<br />

hecht aan deze verklaringen en het daarin<br />

geschetste scenario. Mede gelet op dit oordeel<br />

en hetgeen het hof daartoe heeft overwogen,<br />

verstaat de Hoge Raad de afwijzing<br />

van dat verzoek aldus dat het hof heeft<br />

geoordeeld dat de noodzaak tot het horen<br />

van [betrokkene 2] als getuige niet is gebleken.<br />

Aldus verstaan heeft het hof de juiste<br />

maatstaf aangelegd. De afwijzing van dat verzoek<br />

is, mede gelet op hetgeen hiervoor<br />

onder 2.5 is overwogen, niet onbegrijpelijk<br />

en toereikend gemotiveerd.<br />

2.7. Het middel faalt.<br />

A-G Machielse, onder meer:<br />

3.5. Het ter terechtzitting in hoger beroep<br />

door de raadsman gedane verzoek tot aanhouding<br />

van de behandeling van de zaak<br />

voor het (doen) ondervragen van getuigen, is<br />

een verzoek in de zin van artikel 331, eerste<br />

lid, in verbinding met artikel 328 Sv om toepassing<br />

te geven aan artikel 315 Sv. Die<br />

bepalingen zijn ingevolge artikel 415 Sv ook<br />

in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij<br />

de beslissing op een zodanig verzoek is of de<br />

noodzaak daarvan is gebleken. Het tijdstip<br />

waarop een verzoek om een getuige op te<br />

roepen wordt gedaan, kan naar mijn mening<br />

op zichzelf niet de grond bieden voor de<br />

afwijzing van zo’n verzoek. 2 Wel zou het naar<br />

mijn mening gewicht in de schaal kunnen<br />

leggen bij de beoordeling van de noodzaak<br />

een dergelijk verzoek te honoreren. In het<br />

licht hiervan is de hierboven weergegeven<br />

afwijzing van het verzoek door het hof - dat<br />

niet heeft aangegeven aan de hand van welke<br />

maatstaf het verzoek is afgewezen -<br />

ontoereikend gemotiveerd. 3 Maar ook vanuit<br />

een ander gezichtspunt schiet mijns inziens<br />

de motivering tekort. Het hof heeft zijn overwegingen<br />

besloten met een verwijzing naar<br />

het ontbreken van voldoende aanknopingspunten<br />

voor het bestaan van deze persoon<br />

en voor de mogelijkheid voor politie en justitie<br />

om nadere gegevens van de gevraagde<br />

getuige te achterhalen. Maar de pleitnota<br />

van hoger beroep besluit met het opgeven<br />

van de precieze gegevens van deze [betrokkene<br />

2], waardoor toetsbare informatie<br />

beschikbaar kwam ter controle van het<br />

bestaan van deze persoon.<br />

Het middel komt mij gegrond voor. 4<br />

2 HR 12 januari 1999, NJ 1999/450 m.nt. tH; HR 14 februari<br />

2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7313. Zie ook HR 7 september<br />

2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0191 waarin naar mijn<br />

mening deze uitleg ook doorschemert.<br />

3 HR 20 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4756; HR 22<br />

april 2008, NJ 2008/313 m.nt. Mevis; HR 21 juni 2011,<br />

ECLI:NL:HR:2011:BP8816.<br />

4 De vraag is overigens wel of verdachte uiteindelijk met<br />

cassatie wel gebaat zal zijn. Uit het verhandelde in hoger<br />

beroep zou men immers tot de slotsom kunnen komen<br />

dat het geld door [betrokkene 1] is afgestaan doordat<br />

hem een rad voor ogen is gedraaid en dat verdachte hierdoor<br />

en door valsheid in geschrift - door het onjuist<br />

opmaken van een contract - het geld voorhanden heeft<br />

gekregen.<br />

Hoge Raad (belastingkamer)<br />

Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.<br />

M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal<br />

Instituut Tilburg van de Tilburg University<br />

en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-<br />

Brabant.<br />

1358<br />

20 juni 2014, nr. 13/01045<br />

(Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra, Wortel)<br />

ECLI:NL:HR:2014:1461<br />

Redelijke termijn. Immateriëleschadevergoeding.<br />

Verdere verfijningen. Karakter<br />

vuistregels. a. Niet elk gehonoreerd verzoek<br />

om uitstel brengt mee dat de in het algemeen<br />

als redelijk aan te merken termijn<br />

wordt verlengd met de duur van het verleende<br />

uitstel, aangezien in die termijn is<br />

verdisconteerd dat in een niet onaanzienlijk<br />

deel van de gevallen uitstel wordt<br />

verleend. b. Bij overschrijding van de redelijke<br />

termijn worden spanning en frustratie<br />

verondersteld, behoudens bijzondere<br />

omstandigheden; de omstandigheid dat<br />

sprake is van een (zeer) geringe kans op<br />

succes is niet aan te merken als een dergelijke<br />

bijzondere omstandigheid. c. De termijn<br />

tussen de beslissing in de hoofdzaak<br />

en de beslissing op het verzoek om immateriëleschadevergoeding<br />

telt niet mee voor<br />

de bepaling van de redelijke termijn.<br />

(Awb art. 8:73; EVRM art. 6)<br />

Hoge Raad, onder meer:<br />

‘2.1.2. Bij de in cassatie bestreden uitspraak<br />

op de verzoeken heeft het hof zowel de<br />

inspecteur als de Staat (…) veroordeeld tot<br />

een vergoeding van immateriële schade<br />

wegens de lange duur van behandeling van<br />

het geschil, ervan uitgaande dat de redelijke<br />

termijn van berechting was overschreden<br />

met in totaal twee jaar.<br />

2.2. De klachten richten zich tegen de vaststelling<br />

van de hoogte van deze schadevergoeding<br />

door het hof.<br />

2.3.1. Het hof heeft geoordeeld dat een overschrijding<br />

van de redelijke termijn heeft<br />

plaatsgevonden als gevolg van het tijdsverloop<br />

tussen de ontvangst door de inspecteur<br />

op 15 december 2004 van het eerste bezwaarschrift,<br />

betreffende het jaar 2001, en de uitspraak<br />

van de rechtbank op het beroep van<br />

belanghebbende tegen de uitspraken op<br />

bezwaar betreffende de jaren 2001, 2002 en<br />

2003 (8 juni 2010). Daarmee heeft de behandeling<br />

tot aan de uitspraak van de rechtbank<br />

naar het oordeel van het hof drie jaar en zes<br />

maanden langer geduurd dan de termijn van<br />

twee jaar die als regel als redelijk kan worden<br />

beschouwd voor de procedure in bezwaar en<br />

beroep tezamen (zie HR 22 april 2005, nr.<br />

37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB<br />

2005/337; hierna: het arrest van 22 april<br />

2005).<br />

2.3.2. Van die overschrijding met drie jaar en<br />

zes maanden heeft het hof twee jaar toegerekend<br />

aan de bezwaarfase en een jaar en zes<br />

maanden aan de beroepsfase.<br />

(…)<br />

2.5.1. Het hof heeft wat betreft de aan de<br />

beroepsfase toe te rekenen overschrijding<br />

van de redelijke termijn geoordeeld dat drie<br />

maanden voor rekening van belanghebbende<br />

komen vanwege op haar verzoek verleend<br />

uitstel van de zitting.<br />

2.5.2. Vooropgesteld moet worden dat het<br />

doen van verzoeken om uitstel voor het voldoen<br />

aan uitnodigingen of oproepingen in<br />

onderdeel 4.5, onder b, van het arrest van 22<br />

april 2005 als voorbeeld is gegeven van de<br />

invloed van een belanghebbende of diens<br />

gemachtigde op het procesverloop. Een dergelijke<br />

omstandigheid kan aanleiding geven<br />

om af te wijken van de vuistregels die de<br />

Hoge Raad in de arresten van 22 april 2005<br />

en 22 maart 2013 heeft geformuleerd voor<br />

de beoordeling of een bepaalde fase van het<br />

proces langer heeft geduurd dan redelijk is.<br />

Dit betekent echter niet dat ieder gehonoreerd<br />

verzoek om uitstel van de kant van de<br />

belanghebbende meebrengt dat de volgens<br />

die arresten in het algemeen als redelijk aan<br />

te merken termijn wordt verlengd met de<br />

1862 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!