19.11.2014 Views

NJB-1427

NJB-1427

NJB-1427

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak<br />

weken na 22 augustus 2009, dus vanaf 4<br />

oktober 2009, tot het moment van de feitelijke<br />

betaling van de vergoede heffingsrente.<br />

2.3.3. De rechtbank heeft tot slot geoordeeld<br />

dat deze wettelijke rente moet worden berekend<br />

overeenkomstig artikel 6:119 BW. Voor<br />

toepassing van de regeling over rentevergoeding<br />

bij handelsovereenkomsten uit artikel<br />

6:119a BW zag de rechtbank geen aanknopingspunten.<br />

2.4. Het middel in het principale beroep richt<br />

zich tegen de hiervoor in 2.3.1 en 2.3.2<br />

bedoelde oordelen van de rechtbank. Het<br />

incidentele beroep in cassatie betreft het<br />

tijdvak waarover de wettelijke rente verschuldigd<br />

is en is verder gericht tegen het hiervoor<br />

in 2.3.3 bedoelde oordeel van de rechtbank<br />

over het toepasselijke rentepercentage.<br />

3 Beoordeling van de middelen in het principale<br />

en het incidentele beroep<br />

3.1. Bij de beoordeling van de beide beroepen<br />

in cassatie moet worden vooropgesteld dat de<br />

rechtbank terecht ervan is uitgegaan dat de<br />

hiervoor in 2.1.3 vermelde schriftelijke weigering<br />

van de inspecteur voor bezwaar vatbaar<br />

is. Ook is de rechtbank terecht ervan uitgegaan<br />

dat zij als bestuursrechter in belastingzaken<br />

bevoegd is kennis te nemen van het<br />

beroep tegen de uitspraak van de inspecteur<br />

op het door belanghebbende tegen die weigering<br />

gemaakte bezwaar (zie onderdeel 4.15<br />

van de conclusie van de advocaat-generaal).<br />

3.2.1. Uit het arrest van 30 september 2011<br />

volgt dat de Inspecteur gehouden was om, in<br />

verband met de in 2.1.1 bedoelde ambtshalve<br />

verleende vermindering van de voorlopige<br />

aanslag, heffingsrente te vergoeden over de<br />

periode 1 juli 2007 tot en met 31 december<br />

2007. De inspecteur had dit gelijktijdig met<br />

de vermindering van de voorlopige aanslag<br />

op 22 september 2009 moeten doen in de<br />

vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking<br />

als bedoeld in artikel 30j AWR (tekst<br />

2009). Hij heeft het besluit tot vergoeding<br />

van heffingsrente echter pas genomen bij de<br />

uitspraak op bezwaar van 20 december 2011.<br />

3.2.2. Op grond van artikel 4:85, lid 1, letter b,<br />

Awb is bij deze vergoeding van heffingsrente<br />

sprake van een bestuursrechtelijke geldschuld,<br />

waarop het bepaalde in Titel 4.4 van<br />

de Awb van toepassing is.<br />

3.2.3. Tot die Titel 4.4 behoort Afdeling 4.4.2<br />

van de Awb (Verzuim en wettelijke rente). Die<br />

afdeling is op grond van het bepaalde in artikel<br />

4:103 Awb bij wijze van uitzondering niet<br />

van toepassing indien bij de wet – dat wil<br />

zeggen: de wet in formele zin – een andere<br />

regeling omtrent verzuim en de gevolgen<br />

daarvan is getroffen.<br />

Een zodanige uitzondering doet zich in dit<br />

geval niet voor. Er is namelijk geen specifieke<br />

regeling in een wet in formele zin over vergoeding<br />

van rente van toepassing in een<br />

geval als het onderhavige, waarin een inspecteur<br />

een beschikking tot vergoeding van heffingsrente<br />

te laat vaststelt. Immers, noch de<br />

regeling over heffingsrente in de AWR, noch<br />

de regeling over invorderingsrente in de<br />

Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990), noch<br />

enige andere specifieke publiekrechtelijke<br />

regeling in een wet in formele zin is van toepassing<br />

met betrekking tot de (mogelijkheid<br />

van) rentevergoeding bij een dergelijk verzuim.<br />

Daarom moet worden aangenomen dat<br />

in een zodanig geval de algemene regeling<br />

over wettelijke rente in Afdeling 4.4.2 van de<br />

Awb van toepassing is (vgl. HR 13 juli 2012,<br />

nr. 11/00162, ECLI:NL:HR:2012:BV0264, BNB<br />

2013/2, onderdeel 6.3). Hieraan kan niet<br />

afdoen dat in de nota naar aanleiding van<br />

het verslag met betrekking tot (thans) artikel<br />

4:103 Awb is opgemerkt dat het belastingrecht<br />

een andere regeling kent en dat de<br />

voorgestelde regeling in de Awb daarop dus<br />

niet van toepassing zal zijn (Kamerstukken II<br />

2003/04, 29702, 7, p. 17). Mede gelet op de<br />

strekking van artikel 4:103 Awb kan aan deze<br />

opmerking geen betekenis worden toegekend<br />

in gevallen als het onderhavige, waarvoor het<br />

belastingrecht geen eigen regeling met<br />

betrekking tot de vergoeding van rente kent.<br />

De regels van de Staatssecretaris van Financien<br />

over zogenoemde coulancerente zijn<br />

beleidsregels, en kunnen reeds daarom niet<br />

worden aangemerkt als wet in de zin van<br />

artikel 4:103 Awb. Daaraan kan niet afdoen<br />

dat in de zojuist bedoelde nota naar aanleiding<br />

van het verslag in dit verband is verwezen<br />

naar die beleidsregels; in diezelfde nota<br />

is trouwens opgemerkt dat de coulancerenteregeling<br />

geen wettelijke basis heeft (zie<br />

onderdeel 5.19 van de conclusie van de advocaat-generaal).<br />

3.2.4. Het voorgaande brengt mee dat Afdeling<br />

4.4.2 van de Awb in het onderhavige<br />

geval van toepassing is.<br />

3.2.5. Tot die afdeling behoort artikel 4:102<br />

Awb. Op grond van het tweede lid van dat<br />

artikel is een bestuursorgaan wettelijke rente<br />

verschuldigd indien een afwijzende beschikking<br />

tot betaling door dat bestuursorgaan als<br />

gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen<br />

door een beschikking tot betaling.<br />

3.2.6. Na zijn aanvankelijke weigering om<br />

heffingsrente te vergoeden heeft de Inspecteur<br />

de beschikking tot vergoeding van deze<br />

rente pas op 20 december 2011 genomen<br />

naar aanleiding van een bezwaarschrift<br />

tegen die weigering. Toepassing van artikel<br />

4:102, lid 2, Awb leidt er onder deze omstandigheden<br />

toe dat de Inspecteur wettelijke<br />

rente dient te vergoeden.<br />

3.2.7. De rechtbank heeft dan ook terecht<br />

beslist dat de inspecteur wettelijke rente verschuldigd<br />

is. Het middel in het principale<br />

beroep faalt voor zover het hiertegen is<br />

gericht.<br />

3.3.1. Met betrekking tot de vaststelling door<br />

de inspecteur van de door hem verschuldigde<br />

wettelijke rente dient het volgende te worden<br />

vooropgesteld.<br />

3.3.2. Op grond van artikel 4:98, lid 1, Awb in<br />

verbinding met artikel 6:119, lid 2, BW wordt<br />

de wettelijke rente berekend over een periode<br />

die loopt tot het tijdstip van voldoening<br />

van de desbetreffende bestuurlijke geldschuld.<br />

Dit geldt ook in gevallen als het<br />

onderhavige waarin artikel 4:102, lid 2, Awb<br />

van toepassing is.<br />

3.3.3. Hoewel Afdeling 4.4.2 van de Awb het<br />

oog heeft op verzuimen die intreden indien<br />

niet binnen de voorgeschreven betalingstermijn<br />

is betaald, heeft de hier toepasselijke<br />

regeling in artikel 4:102, lid 2, Awb primair<br />

betrekking op renteverlies dat optreedt doordat<br />

een bestuursorgaan een geldschuld niet<br />

tijdig, maar pas na bezwaar bij beschikking<br />

vaststelt. De hiervoor in 3.3.2 vermelde aansluiting<br />

van de renteberekening bij het tijdstip<br />

van voldoening van de schuld, heeft echter<br />

tot gevolg dat de renteberekening in die<br />

gevallen tevens betrekking heeft op eventuele<br />

vertraging in de uitbetaling nadat de betalingsbeschikking<br />

alsnog is vastgesteld. De<br />

formulering van artikel 4:102, lid 2, Awb gaat<br />

daarbij uit van de – buiten het belastingrecht<br />

gebruikelijke – situatie dat hetzelfde<br />

bestuursorgaan bevoegd is met betrekking<br />

tot zowel de vaststelling als de betaling van<br />

een bestuurlijke geldschuld. In belastingzaken<br />

doet zich de bijzonderheid voor dat deze<br />

bevoegdheden zijn verdeeld over twee<br />

bestuursorganen binnen hetzelfde overheidslichaam,<br />

de inspecteur en de ontvanger. Een<br />

doelmatige wetstoepassing brengt mee dat<br />

in gevallen waarin artikel 4:102, lid 2, Awb<br />

van toepassing is op het gebied van belastingen<br />

en betrekking heeft op een door de<br />

inspecteur gegeven betalingsbeschikking, het<br />

gehele bedrag van de wettelijke rente verschuldigd<br />

is en vastgesteld moet worden<br />

door de inspecteur, ook voor zover de verschuldigdheid<br />

van die rente is veroorzaakt<br />

doordat de ontvanger niet tijdig heeft<br />

betaald nadat de inspecteur de betalingsbeschikking<br />

alsnog heeft vastgesteld. Een andere<br />

opvatting zou leiden tot het onwenselijke<br />

gevolg dat het uit toepassing van artikel<br />

4:102, lid 2, Awb voortvloeiende bedrag aan<br />

wettelijke rente in voorkomend geval deels<br />

door de inspecteur en deels door de ontvanger<br />

moet worden toegekend; geschillen daarover<br />

zouden dan leiden tot afzonderlijke procedures<br />

waarbij de bevoegde rechter met<br />

betrekking tot de rentevergoeding door de<br />

inspecteur de bestuursrechter zou zijn en<br />

1866 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!