19.11.2014 Views

NJB-1427

NJB-1427

NJB-1427

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Rechtspraak<br />

rapport blijkt niet van nader onderzoek door<br />

het bureau sociale zaken. Zo hebben medewerkers<br />

van de ambassade bijvoorbeeld geen<br />

bezoek gebracht aan de woning en evenmin<br />

omwonenden als getuige gehoord over de<br />

vraag wie de eigenaar van de woning is. Verder<br />

is onduidelijk gebleven wie de derde persoon<br />

is op wiens naam de woning in het<br />

kadaster staat ingeschreven. Dat de inschrijving<br />

in het kadaster in Marokko niet verplicht<br />

is, betekent niet dat daarmee aan een<br />

inschrijving geen waarde kan worden toegekend.<br />

Daar komt bij dat uit de door appellanten<br />

overgelegde rekeningen van de energieleverantie<br />

aan de woning in [naam gemeente<br />

2] blijkt dat deze op naam van zoon [naam<br />

zoon] staan.<br />

4.5.3. De hiervoor gesignaleerde gebreken aan<br />

het onderzoek van het IBF brengen met zich<br />

mee dat de SVB niet aannemelijk heeft gemaakt<br />

dat appellant in de te beoordelen periode eigenaar<br />

was van de woning in [naam gemeente 2],<br />

zodat appellanten niet verweten kan worden<br />

dat zij hiervan geen melding hebben gedaan.<br />

Uit 4.4 volgt dat appellanten wel een verwijt<br />

treft wat betreft het niet melden van het bezit<br />

van de woning in de gemeente [naam gemeente<br />

1] en de ontvangst van een erfenis. Uitgaande<br />

van de door appellanten geschatte waarde van<br />

deze woning en de hoogte van de gestelde erfenis<br />

bieden deze een ontoereikende grondslag<br />

voor de conclusie dat het vermogen van appellanten<br />

gedurende de gehele in geding zijnde<br />

periode boven de van toepassing zijnde grens<br />

van het vrij te laten vermogen ligt.<br />

5. Uit 4.5 tot en met 4.5.3 volgt dat het<br />

bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid<br />

is voorbereid en evenmin op een<br />

deugdelijke motivering berust. De rechtbank<br />

heeft dat niet onderkend. Dit betekent dat<br />

het bestreden besluit ook wegens strijd met<br />

artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene<br />

wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in<br />

aanmerking komt.<br />

5.1. Aansluitend dient te worden bezien welk<br />

vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In<br />

dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het<br />

vernietigde besluit niet in stand worden gelaten<br />

en kan de Raad evenmin zelf in de zaak<br />

voorzien. De SVB zal een nader onderzoek<br />

moeten instellen naar de vraag of appellanten<br />

eigenaar zijn van de woning aan de<br />

[adres 1] te [naam gemeente 2]. Bij dat<br />

onderzoek kan de SVB de eigendom van de<br />

woning van appellanten in de gemeente<br />

[naam gemeente 1] en de door appellante<br />

ontvangen erfenis betrekken. Na afronding<br />

van het onderzoek zal de SVB op basis van de<br />

resultaten van dat onderzoek een nieuwe<br />

beslissing op bezwaar dienen te nemen.<br />

5.2. De Raad ziet aanleiding om met toepassing<br />

van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet<br />

de SVB op te dragen het onder 4.5 geconstateerde<br />

gebrek te herstellen.<br />

1366<br />

18 juni 2014, nr. 12/5258 ZVW<br />

(Mrs. De Mooij, Brand, Hilhorst-Hagen)<br />

ECLI:NL:CRVB:2014:2115<br />

Een in Duitsland afgesloten verzekering<br />

voor zorg met Europadekking betekent niet<br />

dat is voldaan aan de verplichting op grond<br />

van de Zorgverzekeringswet een<br />

zorgverzekering af te sluiten.<br />

(Zvw art. 9b)<br />

(….)<br />

Overwegingen<br />

1.1. Bij brief van 7 juni 2011 heeft appellant<br />

betrokkene bericht dat zij geen zorgverzekering<br />

heeft en dat zij binnen drie maanden<br />

een zorgverzekering dient af te sluiten.<br />

1.2. Bij besluit van 4 april 2012 (bestreden<br />

besluit) heeft appellant, beslissend op<br />

bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 29 september<br />

2011 om betrokkene een boete op te<br />

leggen, omdat zij niet binnen drie maanden<br />

na 7 juni 2011 een zorgverzekering als<br />

bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de<br />

Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft afgesloten.<br />

2.1. In beroep heeft betrokkene aangevoerd<br />

dat zij in Duitsland is verzekerd voor zorg en<br />

dat zij op basis van deze verzekering ook in<br />

Nederland verzekerd is voor ziektekosten.<br />

2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de<br />

rechtbank het beroep gegrond verklaard, het<br />

bestreden besluit vernietigd, het bezwaar<br />

gegrond verklaard, het besluit van 29 september<br />

2011 herroepen en bepaald dat het<br />

door betrokkene betaalde griffierecht door<br />

appellant wordt vergoed. De rechtbank heeft<br />

hiertoe overwogen dat appellant ten onrechte<br />

niet heeft nagegaan of de door betrokkene<br />

in Duitsland afgesloten verzekering tegen<br />

ziektekosten bij [naam verzekering] voldeed<br />

aan de bij en krachtens de hoofdstukken 2 en<br />

3 van de Zvw gestelde regels en dan met<br />

name of die verzekering meer dan wel minder<br />

zorg aanbiedt dan het wettelijk stelsel<br />

toelaat. De rechtbank acht een dergelijk<br />

onderzoek noodzakelijk omdat artikel 25,<br />

eerste lid, van de Zvw, waarin is bepaald dat<br />

een verzekeraar die het voornemen heeft een<br />

zorgverzekering aan te bieden en uit te voeren<br />

dit schriftelijk meldt aan de zorgautoriteit,<br />

geen toetredingsvoorwaarde voor de<br />

Nederlandse zorgverzekeringsmarkt behelst.<br />

3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op<br />

het standpunt gesteld dat de rechtbank ten<br />

onrechte tot het oordeel is gekomen dat<br />

nagegaan had dienen te worden of de door<br />

betrokkene in Duitsland afgesloten verzekering<br />

kan worden aangemerkt als een zorgverzekering<br />

als bedoeld in de Zvw. Appellant<br />

heeft naar voren gebracht dat het oordeel<br />

van de rechtbank geen steun vindt in de uitspraken<br />

van de Afdeling Bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van State van 25 juli 2012,<br />

ECLI:NL:RVS:2012:BX2543,<br />

ECLI:NL:RVS:2012:BX2549,<br />

ECLI:NL:RVS:2012:BX2552 en<br />

ECLI:NL:RVS:2012:BX2567. In deze uitspraken<br />

is geoordeeld dat geen sprake is van een<br />

zorgverzekering in de zin van artikel 1, aanhef<br />

en onder d, van de Zvw indien de verzekeraar<br />

de verzekering niet - zoals artikel 25<br />

van de Zvw voorschrijft - bij de zorgautoriteit<br />

heeft gemeld.<br />

3.2. Appellant heeft er tevens op gewezen dat<br />

een verzekeraar die zich niet meldt bij de<br />

autoriteit, maar toch wenst mee te doen in<br />

het systeem van de Zvw van theoretische aard<br />

is. Zo een verzekeraar zou dan moeten voldoen<br />

aan alle verplichtingen die op grond van<br />

de Zvw op hem rusten, terwijl hij geen vereveningsbijdrage<br />

ontvangt. Dit heeft tot gevolg<br />

- nu het om substantiële bedragen gaat - dat<br />

het niet mogelijk is om tegen een concurrerende<br />

prijs een zorgverzekering die voldoet<br />

aan de vereisten van de Zvw aan te bieden.<br />

3.3. Appellant heeft er ten slotte op gewezen<br />

dat [naam verzekering] niet heeft beoogd<br />

een zorgverzekering op grond van de Zvw<br />

aan te bieden. Niet alleen heeft zij de verzekering<br />

niet bij de zorgautoriteit aangemeld,<br />

maar zij heeft ook op geen enkele wijze<br />

gepretendeerd een zorgverzekering in de zin<br />

van de Zvw aan te bieden.<br />

4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.<br />

4.2. Betrokkene heeft blijkens haar beroepsschrift<br />

in de veronderstelling verkeerd dat zij<br />

met een Duitse verzekering die ook in Nederland<br />

dekking geeft heeft voldaan aan de in<br />

Zvw opgenomen verplichting een zorgverzekering<br />

af te sluiten. Die veronderstelling is<br />

onjuist. Aan die verplichting is slechts voldaan<br />

nadat betrokkene een zorgverzekering<br />

heeft afgesloten die voldoet aan de bij en<br />

krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de<br />

Zvw gestelde regels.<br />

4.3. Uitgangspunt bij de beoordeling of een<br />

niet in Nederland afgesloten verzekering voldoet<br />

aan de bij en krachtens de hoofdstukken<br />

2 en 3 van de Zvw gestelde regels is of<br />

deze verzekering op grond van artikel 25 van<br />

de Zvw is gemeld bij appellant, die ingevolge<br />

de Zvw een register bijhoudt van de door de<br />

verzekeraars aangemelde (model)verzekeringsovereenkomsten.<br />

De Raad heeft, anders<br />

dan waarvan de rechtbank in overweging 3.4<br />

NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27 1873

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!