NJB-1427
NJB-1427
NJB-1427
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Rechtspraak<br />
Feiten en procesverloop<br />
Partijen zijn in 2005 gescheiden. In de echtscheidingsbeschikking<br />
is bepaald dat de man<br />
een bijdrage in de kosten van verzorging en<br />
opvoeding van de vier kinderen zal voldoen<br />
van € 60 per kind per maand. De man is<br />
gehuwd met X.<br />
In dit geding heeft de vrouw wijziging van de<br />
kinderalimentatie verzocht. De rechtbank en<br />
het hof hebben de kinderalimentatie gewijzigd.<br />
Het hof heeft overwogen dat ‘wat er ook<br />
zij van het al dan niet samenwonen van de<br />
man en X, de man voldoende aangetoond<br />
heeft dat hij en X voor twee huizen woonlasten<br />
hebben’, en vervolgens beslist om daarom<br />
rekening te houden ‘met de helft van de totale<br />
woonlasten van de man en X’.<br />
Hoge Raad<br />
De man heeft in hoger beroep slechts de<br />
woonlasten met betrekking tot zijn eigen<br />
woning opgevoerd, terwijl hij de informatie<br />
over de woonlasten van X met betrekking tot<br />
haar huurwoning uitsluitend in het geding<br />
heeft gebracht ter onderbouwing van zijn<br />
betoog dat X niet in staat is bij te dragen in<br />
de woonlasten van de man en dat zijn woonlasten<br />
derhalve niet mogen worden gehalveerd.<br />
Anders dan het hof kennelijk tot uitgangspunt<br />
heeft genomen, heeft de man het<br />
bedrag van de woonlasten van X met betrekking<br />
tot haar huurwoning derhalve niet<br />
opgevoerd als woonlasten die van invloed<br />
zijn op zijn draagkracht. Aldus is het hof buiten<br />
de grenzen van de rechtsstrijd getreden.<br />
Voorts heeft de man in hoger beroep aangevoerd<br />
dat hij niet met X samenwoont. De<br />
vrouw heeft deze stelling betwist. Volgens de<br />
vrouw is X in staat bij te dragen in de woonlasten<br />
van de man en mag het aanhouden<br />
van de huurwoning door X niet ten laste<br />
komen van de draagkracht van de man; daarom<br />
moet volgens de vrouw slechts rekening<br />
worden gehouden met de helft van de woonlasten<br />
van de man. Bij die stand van zaken<br />
had het hof niet in het midden mogen laten<br />
of de man met X samenwoont.<br />
Volgen vernietiging en verwijzing, overeenkomstig<br />
de conclusie van de A-G.<br />
1351<br />
27 juni 2014, nr. 13/05083<br />
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E.<br />
Drion, G. Snijders; A-G mr. J. Wuisman)<br />
ECLI:NL:HR:2014:1557<br />
Uitleg gedingstukken. HR: De uitleg die het<br />
hof aan de stellingen van de appellant in<br />
de memorie van grieven heeft gegeven, is<br />
niet onbegrijpelijk.<br />
(RO art. 79 lid 1)<br />
A c.s., adv. mrs. R.L. Bakels en A. van Staden<br />
ten Brink, vs. B, niet verschenen.<br />
Feiten en procesverloop<br />
Partijen hebben met elkaar onderhandeld<br />
over de mogelijke koop van een pand van A<br />
door B. Op 9 november 2007 spraken partijen<br />
voor het eerst met elkaar hierover. Op 31<br />
december 2007 heeft B laten weten het pand<br />
niet te willen kopen.<br />
In dit geding heeft A gevorderd dat B wordt<br />
veroordeeld tot nakoming van de volgens A<br />
tot stand gekomen koopovereenkomst. De<br />
rechtbank heeft de vordering toegewezen. In<br />
het hoger beroep van B heeft het hof de vordering<br />
alsnog afgewezen.<br />
Hoge Raad<br />
Het onderdeel klaagt dat het hof, door te<br />
overwegen dat B heeft aangevoerd dat op 9<br />
november 2007 nog slechts sprake was van<br />
een uitnodiging om in onderhandeling te<br />
treden, een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven<br />
aan grief I van B, nu die grief niet anders<br />
kan worden begrepen dan dat daarin naar<br />
voren wordt gebracht dat er tussen partijen<br />
een koopovereenkomst onder opschortende<br />
voorwaarde tot stand is gekomen. Deze<br />
klacht faalt. De uitleg van de processtukken<br />
en van de standpunten van partijen is van<br />
feitelijke aard en kan in cassatie dan ook niet<br />
op juistheid worden onderzocht. Kennelijk<br />
heeft het hof de stellingen van B onder 7-10<br />
van de memorie van grieven uitgelegd als<br />
mede behelzende een herhaald beroep op de<br />
impliciet door de rechtbank verworpen stelling<br />
van B in eerste aanleg dat bij het eerste<br />
overleg op 9 november 2007 nog slechts<br />
sprake was van een uitnodiging om in onderhandeling<br />
te treden. Onbegrijpelijk is die uitleg<br />
niet.<br />
Volgt verwerping.<br />
De A-G concludeert tot vernietiging en verwijzing.<br />
Hij meent dat het hof een onbegrijpelijke<br />
uitleg heeft gegeven aan grief I met toelichting<br />
daarop (2.4-2.5).<br />
Hoge Raad (strafkamer)<br />
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.<br />
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar<br />
straf(proces)recht Radboud Universiteit<br />
Nijmegen.<br />
1352<br />
24 juni 2014, nr. 13/03066<br />
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I.<br />
van de Griend)<br />
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,<br />
strekkende tot vernietiging van het<br />
bestreden arrest voor zover aan het oordeel<br />
van de Hoge Raad onderworpen en in<br />
zoverre tot terugwijzing; adv. mr. J.S. Nan,<br />
Dordrecht)<br />
ECLI:NL:HR:2014:1522<br />
Medeplichtigheid aan art. 48 Sr: hoewel de<br />
verdachte de bereidheid heeft getoond op<br />
de uitkijk te staan en te waarschuwen als<br />
iemand langs zou komen, is sprake van een<br />
ontoereikende motivering nu verdachte is<br />
weggegaan voordat het slachtoffer werd<br />
bestolen, zodat uit de bewijsvoering anders<br />
dan is bewezenverklaard niet volgt dat de<br />
verdachte ‘ten tijde van het plegen van het<br />
feit’ op de uitkijk heeft gestaan en aldus<br />
daarbij behulpzaam is geweest.<br />
(Sr art. 48)<br />
Inleiding:<br />
Verdachte is veroordeeld wegens – kort<br />
gezegd – ‘medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan<br />
en vergezeld van geweld tegen personen,<br />
gepleegd met het oogmerk om die<br />
diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te<br />
maken, terwijl het feit wordt gepleegd door<br />
twee of meer verenigde personen’.<br />
Het middel klaagt over de motivering van de<br />
bewezenverklaring voor zover inhoudende<br />
dat de verdachte bij de daarin omschreven<br />
diefstal met geweld opzettelijk behulpzaam<br />
is geweest door ten tijde van het plegen van<br />
dat feit op de uitkijk te staan.<br />
Hoge Raad, onder meer:<br />
3.2. Het middel is terecht voorgesteld. De<br />
bewijsvoering houdt weliswaar in dat de verdachte<br />
de bereidheid heeft getoond op de<br />
uitkijk te staan en te waarschuwen als<br />
iemand langs zou komen maar houdt tevens<br />
in dat hij, voordat [slachtoffer] werd bestolen<br />
zoals bewezenverklaard, al is weggegaan. Uit<br />
de bewijsvoering volgt derhalve niet, zoals<br />
wel bewezen is verklaard, dat de verdachte<br />
‘ten tijde van het plegen van het feit’ op de<br />
uitkijk heeft gestaan en aldus daarbij behulpzaam<br />
is geweest. De bewezenverklaring is<br />
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27 1849