NJB-1427
NJB-1427
NJB-1427
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Rechtspraak<br />
van de aangevallen uitspraak blijkbaar uitgaat,<br />
geen ander oordeel dan de Afdeling<br />
Bestuursrechtspraak ter zake heeft neergelegd<br />
in zijn uitspraak van 25 juli 2012,<br />
ECLI:NL:RVS:2012:BX2549.<br />
4.4. De Raad is met appellant van oordeel dat<br />
de situatie dat een niet aangemelde (buitenlandse)<br />
zorgverzekering zoals door betrokkene<br />
is afgesloten voldoet aan de bij en krachtens<br />
de hoofdstukken 2 en 3 van de Zvw<br />
gestelde regels volstrekt theoretisch is en<br />
geen afbreuk doet aan voormeld uitgangspunt.<br />
De Raad wijst er in dit verband op dat<br />
zelfs in het geval dat deze theoretische situatie<br />
zich onverhoopt toch zou voordoen, nog<br />
niet zonder meer kan worden aangenomen<br />
dat sprake is van een zorgverzekering in de<br />
zin van de Zvw. Artikel 25 van de Zvw verplicht<br />
de verzekeraar die tot de Nederlandse<br />
zorgverzekeringsmarkt wenst toe te treden<br />
zich te melden bij de zorgautoriteit. Het is<br />
niet in overeenstemming met de systematiek<br />
van de Zvw om een niet bij de zorgautoriteit<br />
aangemelde buitenlandse zorgverzekering<br />
die voldoet aan meerbedoelde regels als zorgverzekering<br />
in de zin van de Zvw aan te merken.<br />
Dit zou tot het ongerijmde resultaat leiden<br />
dat de (buitenlandse) zorgverzekeraar<br />
die zo’n verzekering aanbiedt en zich niet tot<br />
de Nederlandse markt richt niettemin artikel<br />
25 van de Zvw zou overtreden, op grond<br />
waarvan tegen de aanbieder van deze verzekeraar<br />
maatregelen kunnen worden getroffen<br />
op grond van de Wet marktordening<br />
gezondheidszorg.<br />
4.5. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is<br />
overwogen is voor een onderzoek als door de<br />
rechtbank is opgedragen geen plaats. De aangevallen<br />
uitspraak dient dan ook te worden<br />
vernietigd.<br />
5.1. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en<br />
met 4.5 volgt dat appellant in het bestreden<br />
besluit terecht heeft vastgesteld dat betrokkene<br />
niet tijdig een zorgverzekering heeft<br />
afgesloten.<br />
5.2. Nu betrokkene bij brief van 7 juni 2010 is<br />
gewaarschuwd dat zij geen zorgverzekering<br />
heeft en niet tijdig adequate maatregelen<br />
heeft getroffen, is geen sprake van een situatie<br />
waarin betrokkene geen verwijt treft.<br />
1367<br />
20 juni 2014, nr. 12/3939 WIA<br />
(Mrs. Van Dun, Bakker, Akkerman)<br />
ECLI:NL:CRVB:2014:2114<br />
Om appellant niet in een slechtere positie<br />
te brengen dan hij zou zijn geweest als hij<br />
geen bezwaar tegen het besluit in primo<br />
had gemaakt, heeft het UWV, gelet op het<br />
feit dat reeds een loongerelateerde<br />
uitkering was toegekend tot 21 augustus<br />
2014, besloten deze uitkering niet met<br />
terugwerkende kracht maar met ingang<br />
van de dag waarop de loongerelateerde<br />
uitkering eindigt te beëindigen. De rechtbank<br />
heeft, gelet op die omstandigheden,<br />
met juistheid geoordeeld dat er geen sprake<br />
is van een schending van het verbod van<br />
reformatio in peius.<br />
(Wet WIA art. 56 lid 2; Awb art. 7:11)<br />
Overwegingen<br />
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als projectleider/adviseur,<br />
is op 23 juni 2009 voor<br />
dat werk uitgevallen wegens tinnitus en later<br />
bijkomende psychische klachten en vermoeidheidsklachten.<br />
Na afloop van de wachttijd<br />
is hem bij besluit van 29 juni 2011 ingevolge<br />
de Wet werk en inkomen naar<br />
arbeidsvermogen (Wet WIA) een loongerelateerde<br />
uitkering toegekend van 21 juni 2011<br />
tot 21 augustus 2014. Vastgesteld is dat<br />
appellant de eerste twee maanden een brutouitkering<br />
van € 1564,39 ontvangt. De mate<br />
van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op<br />
41%. Op 30 augustus 2011 heeft het UWV<br />
besloten dat appellant, in afwijking van het<br />
besluit van 29 juni 2011, de eerste twee<br />
maanden een bruto-uitkering van € 2852,88<br />
ontvangt. De duur van de uitkering en de<br />
mate van arbeidsongeschiktheid zijn niet<br />
gewijzigd.<br />
1.2. Het door appellant tegen dit besluit<br />
gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 januari<br />
2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.<br />
Het bestreden besluit berust op het<br />
standpunt dat appellant met ingang van 21<br />
juni 2011 weliswaar beperkingen ondervond<br />
bij het verrichten van arbeid, maar met<br />
inachtneming van die beperkingen geschikt<br />
was voor werkzaamheden verbonden aan de<br />
door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde<br />
functies. Het UWV heeft de mate van<br />
arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op<br />
34,31%. Omdat echter reeds sprake was van<br />
een toegekende loongerelateerde WGA-uitkering,<br />
brengt artikel 56, tweede lid, van de Wet<br />
WIA volgens het UWV met zich mee dat de<br />
uitkering in principe niet eerder zal eindigen<br />
dan op 21 augustus 2014.<br />
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank<br />
het beroep van appellant tegen het<br />
bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar<br />
het oordeel van de rechtbank berust het<br />
bestreden besluit op een toereikende medische<br />
grondslag en moet appellant in staat<br />
worden geacht de aan de schatting ten<br />
grondslag gelegde functies te vervullen.<br />
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, nu de<br />
loongerelateerde WGA-uitkering van appellant<br />
niet is veranderd, er geen sprake is van<br />
reformatio in peius.<br />
3. In hoger beroep heeft appellant zijn eerder<br />
aangevoerde gronden in essentie herhaald.<br />
Appellant blijft van mening dat het UWV,<br />
door het arbeidsongeschiktheidspercentage<br />
in de bezwaarfase te verlagen, heeft gehandeld<br />
in strijd met het verbod van reformatio<br />
in peius, nu hij door dat besluit in een nadeliger<br />
positie is komen te verkeren met<br />
betrekking tot zijn pensioenaanspraken.<br />
Voorts is appellant van mening dat er sprake<br />
is van een onzorgvuldig medisch onderzoek<br />
en dat hij gelet op zijn lichamelijke en psychische<br />
klachten verdergaand beperkt moet<br />
worden geacht. Wat betreft de arbeidskundige<br />
grondslag heeft appellant gesteld dat hij<br />
de geduide functies niet (voltijds) kan verrichten.<br />
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.<br />
4.1. Om appellant niet in een slechtere positie<br />
te brengen dan hij zou zijn geweest als hij<br />
geen bezwaar tegen het besluit in primo had<br />
gemaakt, heeft het UWV, gelet op het feit dat<br />
reeds een loongerelateerde uitkering was<br />
toegekend tot 21 augustus 2014, besloten<br />
deze uitkering niet met terugwerkende<br />
kracht maar met ingang van de dag waarop<br />
de loongerelateerde uitkering eindigt te<br />
beëindigen. De rechtbank heeft, gelet op die<br />
omstandigheden, met juistheid geoordeeld<br />
dat er geen sprake is van een schending van<br />
het verbod van reformatio in peius. Het UWV<br />
zou immers ook los van het gemaakte<br />
bezwaar op 21 augustus 2014 de loongerelateerde<br />
WGA-uitkering hebben beëindigd. Dat<br />
het bestreden besluit appellant wegens het<br />
gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage<br />
in een nadeliger positie heeft gebracht<br />
omdat hij niet langer pensioen opbouwt<br />
maakt dat niet anders, omdat voor de beantwoording<br />
van de vraag of het UWV jegens<br />
appellant heeft gehandeld in strijd met het<br />
verbod van reformatio in peius slechts betekenis<br />
toekomt aan mogelijke negatieve gevolgen<br />
voor appellant die zich voordoen in<br />
diens rechtsverhouding tot het UWV met<br />
betrekking tot zijn WIA-uitkering.<br />
1368<br />
24 juni 2014, nr. 12/1032 WWB-T,<br />
(Mrs. Talman, Schut, Van Straalen)<br />
ECLI:NL:CRVB:2014:2135<br />
Appellante kon in de te beoordelen periode<br />
feitelijk beschikken over het bedrag van<br />
€ 10 000. Appellante kan worden<br />
toegegeven dat dit bedrag bij de uiteindelijke<br />
verdeling van de gemeenschappelijke<br />
goederen moest worden betrokken, maar<br />
1874 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27