NJB-1427
NJB-1427
NJB-1427
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Rede<br />
In het licht van die toetsende<br />
rol van de feitenrechter is vorig jaar<br />
in het blad Trema een interessante<br />
discussie gevoerd naar aanleiding<br />
van de stelling van de Utrechtse<br />
rechter De Weerd dat de strafrechter<br />
niet dient op te treden als scheidsrechter<br />
die de partijen niet zou<br />
mogen helpen, maar als een actieve<br />
rechter wiens taak het is om zelfstandig,<br />
onafhankelijk en onpartijdig de<br />
strafrechtelijk relevante waarheid<br />
vast te stellen. Zo’n strafrechter zou<br />
ter zitting de officier moeten kunnen<br />
wijzen op fouten in de tenlastelegging.<br />
En inderdaad, wat is ertegen als<br />
de officier weliswaar beslist welk feitencomplex<br />
wordt voorgelegd, maar<br />
dat de rechter bepaalt wat de best<br />
daarop passende wettelijke bepaling<br />
is, zolang dat geen afbreuk doet aan<br />
de verdedigingsmogelijkheden?<br />
Sinds de wetswijziging waardoor in<br />
de jaren negentig in hoger beroep en<br />
zelfs na cassatie de tenlastelegging<br />
kan worden gewijzigd is de tirannie<br />
van de tenlastelegging mijns inziens<br />
te beschouwen als een atavisme, een<br />
achterhaald geworden erfenis. Ik zie<br />
daarom wel iets in een actieve rechter,<br />
maar meen wel dat het – om de<br />
schijn van partijdigheid te voorkomen<br />
dat de rechter wel meedenkt<br />
met de officier, maar niet met de verdediging<br />
– gewenst zou zijn dat de<br />
wetgever het de rechter dan ook toestaat<br />
bijvoorbeeld na een kennelijk<br />
onredelijke vervolgingsbeslissing<br />
(denk aan de standaardwerkwijzen in<br />
het vooronder van het OM) de officier<br />
niet ontvankelijk te verklaren.<br />
Het geldend recht legt de lat hoger<br />
en staat dat niet toe (NJ 2013/109).<br />
Als er iets is waar rechters en<br />
advocaten mij tijdens nascholingen<br />
vragen over stellen is het de toetsende<br />
taak ten aanzien van de formele<br />
beslissingen in het vooronderzoek.<br />
De Schiedammer parkmoord – waarin<br />
in het vooronderzoek procedureel<br />
niet onrechtmatig werd gehandeld,<br />
maar wel de verkeerde werd veroordeeld<br />
– leert dat het niet in strijd<br />
met die regels handelen niet noodzakelijk<br />
een goede uitkomst oplevert.<br />
Omgekeerd impliceert het wel in<br />
strijd met die regels handelen niet<br />
dat de uitkomst verkeerd is. Daarmee<br />
is natuurlijk niet gezegd dat procedureregels<br />
geen waarde hebben.<br />
Maar ik herinner aan het aan Sen<br />
ontleende uitgangspunt dat het uiteindelijk<br />
gaat om een redelijk oordeel<br />
over de voorgelegde zaak, waarbij<br />
gevoeligheid voor institutionele<br />
gevolgen en voor gevolgen aan de zijde<br />
van de partijen mede de redelijkheid<br />
van de uitkomst bepaalt. Het<br />
gaat niet om een tegenstelling tussen<br />
instrumentaliteit en rechtsbescherming,<br />
maar om de vraag wanneer<br />
inbreuken op procedureregels<br />
en in het bijzonder inbreuken op<br />
rechten van de verdachte zodanig<br />
zijn dat het oordeel niet meer redelijk<br />
zou zijn als daaraan geen gevolgen<br />
werden verbonden.<br />
Van rechtstreeks belang voor de<br />
redelijkheid van de uitkomst van een<br />
procedure zijn regels die de eerlijkheid<br />
van die procedure garanderen.<br />
Het is dan ook weinig verrassend dat<br />
de Hoge Raad verlangt dat drastische<br />
gevolgen worden verbonden aan<br />
vormfouten waardoor aan de eerlijkheid<br />
van het proces tegen de terechtstaande<br />
verdachte tekort wordt<br />
gedaan (denk aan het zwijgrecht en<br />
recht op bijstand van een advocaat<br />
in het vooronderzoek). Van andere<br />
vormfouten in het vooronderzoek is<br />
minder gemakkelijk te begrijpen<br />
waarom ze drastische gevolgen zouden<br />
moeten hebben. Waarom zou<br />
een drugssmokkelaar voordeel moeten<br />
krijgen als de politie in strijd met<br />
de wet zijn drugs heeft doorgelaten?<br />
Er moet iets bijzonders aan de hand<br />
zijn om aan overtreding van andere<br />
vormvoorschriften dan die welke het<br />
recht op een eerlijk proces betreffen,<br />
drastische gevolgen te verbinden. Dat<br />
kan bij heel ernstige of structurele<br />
inbreuken op andere rechten van de<br />
verdachte (NJ 2013/308). De Hoge<br />
Raad acht de rechter niet snel verplicht<br />
gevolgen aan een vormfout te<br />
verbinden (en daardoor worden veel<br />
cassatieberoepen van veroordeelden<br />
op dit punt verworpen) en sanctionering<br />
moet bovendien wel goed worden<br />
gemotiveerd (wat soms leidt tot<br />
een slagend OM-beroep). Maar dat<br />
betekent niet dat de feitenrechter<br />
geen enkele ruimte meer heeft om<br />
dubieus politieoptreden te sanctioneren.<br />
Dat blijkt als de Hoge Raad uitdrukkelijk<br />
bij zijn oordeel betrekt of<br />
het bewijs een rechtstreeks gevolg is<br />
van het vormverzuim – in een zaak<br />
waarin het ging over het indringend<br />
volgen van veelplegers en het cassatieberoep<br />
werd verworpen (NJ<br />
2013/413) – of dat de bijzonderheden<br />
van het geval gelet op wat in het verweer<br />
is aangevoerd nog geen aanleiding<br />
waren voor bewijsuitsluiting<br />
– wat werd overwogen toen het<br />
ging om het tonen van camerabeelden<br />
van verdachten op internet (NJ<br />
2014/188). Kennelijk zijn er omstandigheden<br />
denkbaar waarin harassment<br />
door de politie en framing and<br />
shaming niet alleen onrechtmatig<br />
zijn, maar zelfs in het kader van een<br />
alomvattend redelijk oordeel gevolgen<br />
kunnen hebben (vergelijk ook<br />
ECLI:NL:HR:2014:1365). Niettemin is<br />
afstraffing van onrechtmatig politieoptreden<br />
minder vanzelfsprekend<br />
dan vroeger werd gedacht.<br />
Ik heb het gehad over politie, OM en<br />
rechtspraak. Uit deze schets blijkt<br />
een vervlechting van het werk van<br />
politie en OM en een hoge mate van<br />
afhankelijkheid van de rechter van<br />
wat het OM doet. Tegelijkertijd doet<br />
zich in de woorden van het laatste<br />
jaarverslag van de Raad van State de<br />
wonderlijke omstandigheid voor dat<br />
dit ‘in zekere zin wordt tegengesproken<br />
door toegenomen preoccupaties<br />
met eigen prestaties in de diverse<br />
delen van wat wel de strafrechtsketen<br />
wordt genoemd’.<br />
Getob over de eigen prestaties<br />
draagt eraan bij dat de instituties<br />
veeleer krampachtig proberen zichzelf<br />
schokbestendig te maken dan<br />
dat ze bijdragen aan een snel en juist<br />
eindoordeel. Daarmee wordt het<br />
enorme belang van het handelen van<br />
de ene institutie voor de andere<br />
institutie vergeten. Een slecht procesverbaal<br />
is uiteindelijk erger dan of<br />
het verhoorplan niet helemaal juist<br />
is gevolgd en het zenden van een<br />
oproep aan een getuige naar het verkeerde<br />
adres levert niet alleen een<br />
verloren half uur op voor drie rechters,<br />
een officier, een griffier en een<br />
advocaat maar kost ook het inlezen<br />
in het dossier van twee nieuwe rechters<br />
en een vertraging van zes maanden.<br />
Uiteindelijk gaat het niet om de<br />
eigen institutie maar om het goede<br />
oordeel dat vaak door een andere<br />
institutie wordt geveld.<br />
Ik wees eerder op het verschil<br />
tussen de wagenmenner die met een<br />
‘gesloten onpartijdigheid’ doet wat de<br />
logische uitkomst van de eigen<br />
regels is en de vorst die met een<br />
‘open onpartijdigheid’ bedenkt of die<br />
logische uitkomst voor een onpartij-<br />
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-07-2014 – AFL. 27 1837