Beleidsregels 2009 - Svb
Beleidsregels 2009 - Svb
Beleidsregels 2009 - Svb
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
SVB <strong>Beleidsregels</strong><br />
| Deel I AOW, Anw, AKW, Remigratiewet, TOG 2000, TAS en TNS<br />
69<br />
artikel 3 en artikel 7, lid 2 TOG 2000<br />
Recht op een tegemoetkoming ingevolge de TOG 2000 bestaat - afgezien van nietmedische<br />
criteria - indien en zolang wordt voldaan aan de voorwaarde dat het kind<br />
blijvend of voorlopig blijvend gehandicapt is. De SVB acht een kind blijvend<br />
gehandicapt indien het naar verwachting tot de leeftijd van 18 jaar door een ziekte of<br />
stoornis zodanig beperkt zal zijn dat het aan de voorwaarden van artikel 3 zal voldoen. In<br />
bepaalde gevallen staat bij de toekenning van de tegemoetkoming niet vast dat de ernst<br />
van de beperkingen onveranderlijk is, waardoor het kind mogelijk niet blijvend aan de<br />
voorwaarden van artikel 3 zal voldoen. Dan vindt toekenning plaats als het gehandicapte<br />
kind geacht wordt voorlopig blijvend aan de voorwaarden te voldoen. Onder voorlopig<br />
blijvend verstaat de SVB een periode van ten minste een jaar. Afhankelijk van de<br />
verwachte ontwikkeling van het kind kan de SVB bij de toekenning bepalen dat na een<br />
bepaalde termijn een herindicatie zal plaatsvinden. Deze termijn is minimaal een jaar en<br />
is niet aan een maximum gebonden. Indien deze herindicatie een negatief medisch advies<br />
tot gevolg heeft, wordt het recht op tegemoetkoming beëindigd. Indien het kind bij<br />
deze herindicatie opnieuw voorlopig blijvend gehandicapt wordt geacht, kan de SVB<br />
opnieuw een termijn voor herindicatie bepalen. Dit laat onverlet dat de gerechtigde<br />
verplicht is de SVB op de hoogte te stellen van een wijziging van omstandigheden die<br />
tot gevolg zou kunnen hebben dat het kind niet meer als blijvend of voorlopig blijvend<br />
gehandicapt in de zin van de TOG 2000 wordt aangemerkt.<br />
Bij sommige chronische ziekten kan er sprake zijn van een wisselend beeld, waarbij het<br />
kind gedurende bepaalde periodes wel en gedurende andere periodes niet aan de<br />
voorwaarden van artikel 3 voldoet. In dergelijke gevallen wordt het kind geacht<br />
voorlopig blijvend gehandicapt te zijn indien het gedurende een aaneengesloten periode<br />
van ten minste één jaar zodanig beperkt is dat het tijdens kortere periodes van in totaal<br />
50% of meer van de tijd aan de voorwaarden van artikel 3 voldoet.<br />
Om recht te openen op een tegemoetkoming stelt de regeling als voorwaarde dat het<br />
kind als gevolg van zijn beperkingen aanzienlijk meer afhankelijk is van geregelde<br />
verzorging of oppassing dan een gezond kind van dezelfde leeftijd. Vastgesteld moet dus<br />
worden de zwaarte en intensiteit van de door de ouder of verzorger te verlenen hulp in<br />
vergelijking met de hulp die een kind van gelijke leeftijd dat niet gehandicapt is, nodig<br />
heeft. Daarbij wordt zowel de mate van verzorging als de mate van oppassing<br />
beoordeeld. Het is voor het recht op tegemoetkoming op zichzelf niet van belang of het<br />
kind hulp nodig heeft in beide categorieën of alleen in een van beide categorieën, wel<br />
speelt dit een rol bij de vaststelling van de totale zorgzwaarte.<br />
Bij verzorging gaat het met name om hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen,<br />
het begrip oppassing omvat met name toezicht en begeleiding. De beoordeling of er<br />
sprake is van geregelde verzorging of geregelde oppassing geschiedt aan de hand van<br />
telkens vijf subcategorieën.<br />
Bij de bepaling of een kind afhankelijk is van geregelde verzorging, wordt vastgesteld of<br />
en in welke mate het kind is aangewezen op hulp met betrekking tot:<br />
lichaamshygiëne (bijvoorbeeld volledige of gedeeltelijke hulp bij wassen, aan- en<br />
uitkleden, tanden poetsen),<br />
zindelijkheid (bijvoorbeeld incontinentie, gebruik van luiers, hulp bij toiletgang),