having kunnen meer aan beroepsgroepen en toezichthouders worden overgelaten. 180 Zo’n benadering kan het gezag van de wet bevestigen en versterken, zo is de gedachte. Meer overlaten aan de professionals in de uitvoeringspraktijk – omgeven door wettelijk voorgeschreven procedures en toetsing – verlaagt de regeldruk, verlegt de verantwoordelijkheid waar mogelijk naar beroepsgroepen en maatschappelijke organisaties en sluit in die zin ook aan bij centrale noties uit de regeringsnota Bruikbare rechtsorde. 181 Een gebied als de Embryowet, waar de ontwikkelingen snel gaan, zou zich wellicht kunnen lenen voor zo’n benadering. Dit zou ook goed aansluiten bij het symbolisch interactionisme bij wetgeving in ethische kwesties, waarover in hoofdstuk 3 werd gesproken. Uiteraard dienen de belangrijke normen – zeker op het terrein waarop de Embryowet betrekking heeft – in de wet te staan. De vraag is of de wetgever zich – mede in het licht van de internationalisering – niet meer zou kunnen beperken tot het vaststellen van centrale waarden, waarna vervolgens binnen die centrale waarden een nadere interpretatie en verfijning in de uitvoeringspraktijk gestalte kan krijgen. 182 Op dit moment is die nadere invulling reeds ten dele bij de CCMO neergelegd, zijnde de toetsing van voorgelegde onderzoeksprotocollen binnen door de wetgever gedefinieerde grenzen. Men zou zich ook een sterkere rol van de CCMO kunnen voorstellen. Een grotere kennis bij het publiek over de praktijk in de ivf-instellingen en over wetenschappelijk onderzoek dat plaatsvindt, zou het vertrouwen van de samenleving in de omgang met ethisch gevoelige kwesties als het tot stand brengen van embryo’s kunnen vergroten. 183 Meer communicatie, voorlichting, transparantie, en een intensivering van het maatschappelijk debat kunnen bijdragen aan het maken van de juiste keuzes in de uitvoeringspraktijk bij de invulling van de centrale waarden van de wet. Die keuzes zouden vervolgens misschien kunnen rekenen op een steviger maatschappelijk draagvlak. Een ander gunstig effect zou kunnen liggen in een vermindering van de regeldichtheid op het toepassingsgebied van de Embryowet. 180 Wetenschappelijke Raad voor het regeringsbeleid, De toekomst van de nationale rechtsstaat, Rapporten aan de regering, Den Haag, 2002, hoofdstuk 9. 181 Kamerstukken II 2003/04, 29 279, nr.9; zie ook Modernisering van de overheid, Kamerstukken II 2005/06, 29 362, nr. 66. 182 In zijn Utrechtse oratie wijst Scheltema er op dat juristen die een regel maken dat doen door naar het verleden te kijken. De toekomst ziet er ongeveer uit als het heden, maar dan een beetje beter als gevolg van de regel die er bij komt. Maar naarmate veranderingen sneller gaan, is het minder waarschijnlijk dat het recht van vandaag ook geschikt is voor morgen. M Scheltema, Het recht van de toekomst. De gevolgen van de internationalisering van het recht. Kluwer, Deventer: 2005. 183 De Britse HFEA besteedt veel aandacht aan communicatie over onderzoeksprojecten en de beoordeling daarvan, publieksvoorlichting , hoorzittingen en patiëntenpanels, zie www.hfea.gov.uk. 112
Bijlage 1 Begeleidingscommissie evaluatie Embryowet Leden prof. mr. W.R. Kastelein (voorzitter) prof. dr. W.E. Fibbe mr. dr. W. Kieboom dr. J.A.M. Kremer, arts mr. L.J.H.H.M. Vandeputte-Niemegeers prof. dr. D.L. Willems Waarnemers VWS mr. drs. L.B.J. Geldof van Doorn dr. M.A. Pols (CCMO) ZonMw mr. dr. M.C. Ploem 113