Nieuwsbrief
StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2
StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
26 Milieu<br />
(EK, vergaderjaar 1993-1994, 23 221, nr. 200b). De<br />
Afdeling acht dit beleid niet kennelijk onredelijk.<br />
Vergunningaanvrager oefent vanaf 1969 een pluimveehouderijbedrijf<br />
uit op 50 meter, gemeten vanuit het<br />
middelpunt van het bedrijf, van de grens van het<br />
staatsnatuurmonument ‘De Groote Peel’. Op grond van<br />
de Hinderwet is op 19 juni 1969 een vergunning verleend<br />
voor een bedrijf met 40.000 slachtkuikens en<br />
100 vleesvarkens. De rechten voor het houden van de<br />
vleesvarkens zijn na drie jaar vervallen. Met betrekking<br />
tot de slachtkuikens was sprake van een toegestane<br />
ammoniakemissie van 2.000 kg per jaar hetgeen, uitgaande<br />
van het middelpunt van het bedrijf, neerkomt<br />
op een depositie van 2.380 mol potentieel zuur per<br />
hectare per jaar. Ten tijde van de aanwijzing van het<br />
natuurmonument was het bedrijf illegaal uitgebreid tot<br />
100.000 slachtkuikens met een ammoniakemissie van<br />
5.000 kg hetgeen, uitgaande van het middelpunt van<br />
het bedrijf, neerkomt op een depositie van 5.950 mol<br />
potentieel zuur per hectare per jaar. In 1994 is vergunningaanvrager<br />
een vergunning als bedoeld in artikel 12<br />
van de Natuurbeschermingswet verleend voor het houden<br />
van 100.000 slachtkuikens in een Groen Labelsysteem<br />
met zwevende vloer en strooiseldroging met<br />
een depositie van 595 mol potentieel zuur per hectare<br />
per jaar. Daar het voorgeschreven Groen Labelsysteem<br />
in de praktijk niet uitvoerbaar bleek, heeft vergunningaanvrager<br />
bij brief van 31 augustus 2001 een aanvraag<br />
ingediend voor een vergunning als bedoeld in artikel<br />
12 van de Natuurbeschermingswet voor het<br />
houden van 100.000 slachtkuikens in een traditioneel<br />
stalsysteem. De hierbij behorende ammoniakdepositie<br />
bedraagt 5.000 kg per jaar, hetgeen, uitgaande van het<br />
middelpunt van het bedrijf, neerkomt op een depositie<br />
van 5.950 mol potentieel zuur per hectare per jaar. De<br />
aanvraag is ingewilligd voor 40.000 slachtkuikens.<br />
Voorzover appellante meent dat verweerders bij<br />
hun beoordeling hadden dienen uit te gaan van de vergunning<br />
die in 1994 aan vergunningaanvrager is verleend,<br />
overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat<br />
het Groen Labelsysteem waarvan de vergunning uitging<br />
niet toepasbaar is gebleken. Gelet hierop heeft<br />
verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen<br />
stellen dat niet uitgegaan diende te worden van de<br />
door die vergunning toegestane situatie maar dat sprake<br />
was van een situatie die een nieuwe beoordeling behoefde.<br />
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling<br />
van 20 juli 2000 (E01.99.0111; Tijdschrift voor Agrarisch<br />
Recht 2000/12), heeft verweerder in redelijkheid<br />
het standpunt kunnen innemen dat de feitelijke depositie<br />
van ammoniak op het natuurmonument op het moment<br />
van het voornemen tot aanwijzing als uitgangspunt<br />
dient te worden genomen bij de beoordeling van<br />
de vergunningaanvraag. In dit geval heeft verweerder,<br />
gelet op de verplichting voortvloeiende uit artikel 6,<br />
tweede lid, van de Habitatrichtlijn passende maatregelen<br />
te treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van<br />
de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de<br />
speciale beschermingszones niet verslechtert, het niet<br />
juist geacht terug te gaan naar de situatie ten tijde van<br />
de aanwijzing. Hij heeft de aanvraag deels geweigerd.<br />
Verweerder heeft voorts terecht bij zijn beoordeling van<br />
de vergunningaanvraag op grond van het door hem gevoerde<br />
beleid rekening gehouden niet alleen met de te<br />
beschermen belangen van het natuurmonument maar<br />
ook met de belangen van Van Lith bij de voortzetting<br />
van zijn bedrijf. Gelet hierop heeft verweerder bij afweging<br />
van alle betrokken belangen in redelijkheid een<br />
vergunning kunnen verlenen voor het houden van<br />
40.000 slachtkuikens. Weliswaar is de vergunde depositie<br />
aanmerkelijk groter dan 600 mol potentieel zuur<br />
per hectare per jaar, echter ten opzichte van de feitelijke<br />
situatie ten tijde van de peildatum is sprake van een aanzienlijke<br />
vermindering van de ammoniakdepositie.<br />
Wat betreft de stelling van appellante dat de vergunningverlening<br />
in strijd is met artikel 6 van de Habitatrichtlijn<br />
overweegt de Afdeling dat appellante haar<br />
beroep op dit punt op geen enkele wijze heeft onderbouwd.<br />
Ten aanzien van het betoog van appellante dat een<br />
toename van de depositie had kunnen worden voorkomen<br />
door emissie-arme stalsystemen en de verlegging<br />
van het emissiepunt, heeft verweerder zich op het<br />
standpunt gesteld dat hij dient te volstaan met een depositie<br />
te vergunnen, waarna het aan de vergunninghouder<br />
is te bepalen hoe hij zijn bedrijf inricht teneinde<br />
aan de voorschriften te voldoen. Door het voorschrijven<br />
van bijvoorbeeld een bepaald (ander) stalsysteem zou<br />
de grondslag van de aanvraag worden verlaten hetgeen<br />
in strijd is met het wettelijk systeem, aldus verweerder.<br />
De Afdeling acht dit standpunt juist.<br />
Gezien het hiervoor overwogene, ziet de Afdeling in<br />
hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding<br />
voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid<br />
of genomen in strijd met een geschreven of ongeschreven<br />
rechtsregel, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.<br />
Het beroep is ongegrond.<br />
NIEUWSBRIEF StAB 2 / 2003