Nieuwsbrief
StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2
StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Planschadevergoeding<br />
91<br />
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een<br />
vergelijking tussen het planologische regime krachtens<br />
het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied, 1 e herziening’<br />
en de planologische situatie nadat daarvan ten behoeve<br />
van de bouw van de woonwijk vrijstellingen waren<br />
verleend, weliswaar heeft uitgewezen dat appellanten<br />
in een planologisch nadeliger positie zijn komen te verkeren<br />
en dat dit in beginsel heeft kunnen leiden tot een<br />
waardevermindering van hun woningen, maar dat die<br />
waardevermindering om reden van voorzienbaarheid<br />
niet voor vergoeding in aanmerking komt. Hieraan<br />
heeft de raad ten grondslag gelegd dat op het moment<br />
dat appellanten hun woningen in eigendom verkregen<br />
reeds diverse voorbereidingsbesluiten voor het nabij<br />
gelegen betrokken gebied waren genomen, het voorontwerp-bestemmingsplan<br />
‘Hoogh Teijlingen’ ter inzage<br />
was gelegd en daarover een inspraakavond had<br />
plaatsgevonden. Voorzover appellanten hebben gesteld<br />
dat zij hun beslissing tot aankoop van hun woningen<br />
mede hebben genomen op grond van de in het<br />
plan tussen die woningen en de in het plan voorziene<br />
nieuwbouw geprojecteerde groenstrook met een breedte<br />
van ongeveer 50m, heeft de raad opgemerkt dat een<br />
voorontwerp geenszins een vaststaande uitwerking van<br />
de toekomstige invulling van het desbetreffende gebied<br />
is. Voorts heeft hij gewezen op de in april 1992 vastgestelde<br />
‘Structuurschets Voorhout 2015’, waarbij<br />
voor het onderhavige gebied is voorzien in een te ontwikkelen<br />
woongebied, hetgeen inhoudt dat bij de invulling<br />
van dit gebied met alle mogelijkheden rekening<br />
diende te worden gehouden, aldus de raad.<br />
2.5. Appellanten delen het standpunt van de SAOZ en<br />
de raad dat een voorontwerp-bestemmingsplan geen<br />
vaststaande uitwerking van de toekomstige invulling<br />
van het gebied is. Zij zijn echter van mening dat de<br />
wijziging van ‘uit te werken groengebied’ naar ‘uit te<br />
werken woongebied’ een zodanige grote planologische<br />
wijziging betreft, dat die ten tijde van de aankoop van<br />
de woningen niet voorzienbaar was. Zij kunnen zich<br />
dan ook niet verenigen met de conclusie van de raad<br />
dat de schade geheel voor hun rekening dient te blijven.<br />
2.6. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven,<br />
overwogen dat de groenstrook, die oorspronkelijk tussen<br />
de woningen van appellanten en de nieuwbouwwijk<br />
was geprojecteerd, niet in zijn geheel is vervallen,<br />
maar is verplaatst naar een nabij gelegen locatie, die in<br />
verband met de geluidsnormering niet mocht worden<br />
bebouwd. Volgens de rechtbank was deze afwijking<br />
van het voorontwerp niet van dien aard dat zij niet in<br />
de lijn der verwachting kon liggen. Daarbij is tevens in<br />
aanmerking genomen dat ter zitting van de zijde van<br />
de raad is verklaard, dat het in 1993 ter inzage gelegde<br />
voorontwerp nog niet op technische aspecten als<br />
eisen van geluidnormering was doorgelicht en dat na<br />
de technische doorlichting in 1994 is besloten het ter<br />
inzage gelegde voorontwerp niet verder in procedure te<br />
brengen en een aangepast plan op te stellen. De rechtbank<br />
is tot het oordeel gekomen dat het bestemmingsplan<br />
‘Hoogh Teijlingen 1997’, zoals dat uiteindelijk is<br />
vastgesteld en waarop met de vrijstellingsbesluiten is<br />
geanticipeerd, met de verdeling van het totale aantal<br />
woningen over de beschikbare grond en de daarmee<br />
samenhangende nieuwe locatie van de groenstrook,<br />
niet zodanig van het voorontwerp van november<br />
1993 afwijkt, dat dit niet binnen het normale verwachtingenpatroon<br />
inzake planologische ontwikkelingen<br />
kon vallen.<br />
2.7. Appellanten betogen dat de rechtbank eraan voorbij<br />
is gegaan dat het verplaatsen van de groenstrook<br />
niet een wijziging was binnen een bestemmingsplan,<br />
maar een overheveling van het ene naar het andere<br />
plan, en dat de rechtbank onder meer door plaatsing<br />
van de technische doorlichting van het plan vóór het<br />
niet verder in procedure brengen van het voorontwerp,<br />
van een onjuist feitenkader is uitgegaan.<br />
Zij blijven van mening dat zij alles in het werk hebben<br />
gesteld om zich terdege te informeren en dat het<br />
verplaatsen van de groenstrook vóór de bekendmaking<br />
daarvan in februari 1997 niet voorzienbaar was, zodat<br />
het daaruit voortvloeiende nadeel niet geheel voor hun<br />
rekening dient te blijven.<br />
2.8.1. Niet in geschil is dat appellanten ten gevolge<br />
van deze vrijstellingsbesluiten in een nadeliger positie<br />
zijn komen te verkeren en dat dit heeft geleid tot<br />
waardevermindering van hun woningen. De vraag of<br />
de door hen geleden schade redelijkerwijs (geheel) ten<br />
laste van appellanten dient te blijven, houdt partijen<br />
verdeeld.<br />
2.8.2. Of sprake is van voorzienbaarheid van de schade<br />
op grond waarvan deze redelijkerwijs voor rekening<br />
van appellanten dient te blijven, moet worden beoordeeld<br />
aan de hand van de vraag of er ten tijde van de<br />
NIEUWSBRIEF StAB 2 / 2003