02.09.2015 Views

Nieuwsbrief

StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2

StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

92<br />

Planschadevergoeding<br />

eigendomsverkrijgingen van appellanten voor een redelijk<br />

denkende en handelende koper aanleiding bestond<br />

om rekening te houden met de kans dat de planologische<br />

situatie voor omwonenden in ongunstige<br />

zin zou veranderen. Deze vraag moet bevestigend worden<br />

beantwoord. Ten tijde van de aankopen van appellanten<br />

waren reeds diverse voorbereidingsbesluiten<br />

voor het nabijgelegen betrokken gebied genomen, was<br />

een structuurschets ten behoeve van de nieuwbouwwijk<br />

vastgesteld en was het voorontwerp-bestemmingsplan<br />

‘Hoogh Teijlingen’ ter inzage gelegd.<br />

Dit voorontwerp behelsde weliswaar nog niet tot in<br />

detail de uiteindelijke vormgeving van het beoogde<br />

woongebied, maar bood wel voldoende inzicht in de<br />

aard en omvang daarvan en de situering van het woongebied<br />

als zodanig ten opzichte van de woningen van<br />

appellanten. Een redelijk denkend en handelend koper<br />

kan er evenwel niet van uitgaan dat een voorontwerp<br />

voor een bestemmingsplan een vaststaande uitwerking<br />

van de toekomstige invulling van een gebied behelst.<br />

De uiteindelijke invulling kan dan nog (sterk) wijzigen.<br />

Derhalve kan daaraan – anders dan appellanten hebben<br />

gedaan – niet een verwachting worden ontleend<br />

omtrent specifieke elementen, zoals in dit geval de locatie<br />

van een groenstrook. Van overheveling van het<br />

ene naar het andere bestemmingsplan is geen sprake.<br />

Dat in de informatiefolder ten behoeve van de in 1993<br />

gehouden inspraakavond afwisselend over ‘bestemmingsplan’<br />

en ‘voorontwerp van het plan’ werd gesproken,<br />

doet aan het voorgaande niet af.<br />

Hoewel derhalve de precieze vormgeving van de<br />

nieuw op te richten woonbebouwing niet vaststond,<br />

moeten appellanten worden geacht ten tijde van de<br />

aankopen van hun woningen het risico van een voor<br />

hen nadelige wijziging van de planologische situatie<br />

als hiervoor omschreven te hebben aanvaard en behoren<br />

de gevolgen daarvan redelijkerwijs geheel voor hun<br />

rekening te blijven. Hetgeen appellanten betogen omtrent<br />

het door de rechtbank gehanteerde feitenkader,<br />

kan gelet op het vorenstaande, niet tot een ander oordeel<br />

leiden.<br />

03-39<br />

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van State van 26 februari 2003,<br />

nr. 200201822/1, inzake een verzoek om<br />

planschadevergoeding, gemeente Nederweert.<br />

Bij een vergelijking van de planologische<br />

regimes in het kader van artikel 49 WRO is niet de<br />

feitelijke situatie van belang, doch dient te worden<br />

uitgegaan van een maximale invulling van beide<br />

planologische regimes. Zakelijke rechten betreffen<br />

niet de planologische, maar de feitelijke situatie.<br />

Ten tijde van de aankoop van het perceel waren op<br />

basis van het zakelijk recht ondergrondse<br />

leidingen aanwezig en was de rijksweg A2 reeds<br />

aangelegd en positief bestemd. Op dat moment<br />

was voorzienbaar, dat de daaruit voortvloeiende<br />

beperkingen van de bebouwingsmogelijkheden,<br />

binnen afzienbare tijd in het bestemmingsplan<br />

zouden worden vastgelegd met het oog op vooral<br />

de belangen van veiligheid, verkeer en milieu.<br />

Onder deze omstandigheden was mogelijke<br />

aanscherping van de planologische eisen te<br />

voorzien.<br />

Wet op de Ruimtelijke Ordening, artikel 49<br />

2.2. Appellant heeft verzocht om vergoeding van schade<br />

in de vorm van waardevermindering en belemmering<br />

in zijn bedrijfsvoering als gevolg van de rooilijnen<br />

langs de A2 en de leidingenstrook als neergelegd in het<br />

bestemmingsplan ‘Buitengebied’.<br />

2.3. Blijkens de stukken, als toegelicht ter zitting,<br />

heeft appellant op 14 juni 1976 van zijn ouders het<br />

perceel (A), met boerderij en bijbehorende gebouwen,<br />

gekocht. Door de ouders werd tot 13 mei 1996 ten<br />

aanzien van een woondeel van de boerderij het zakelijk<br />

recht van gebruik en bewoning voorbehouden.<br />

Het perceel is sedert 7 januari 1970 belast met<br />

een zakelijk recht als bedoeld in de Belemmeringenwet<br />

Privaatrecht ten behoeve van de N.V. Nederlandse<br />

Gasunie (hierna: de Gasunie), dat dient tot het aanleggen,<br />

gebruiken en in stand houden van twee gasleidingen<br />

met bijbehoren over een lengte van ongeveer 264<br />

m.<br />

Op het moment van aankoop gold het op 21<br />

maart 1962 door de raad vastgestelde en in 1963<br />

NIEUWSBRIEF StAB 2 / 2003

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!