Nieuwsbrief
StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2
StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
58<br />
Milieu kort<br />
organen afhankelijke verantwoordelijkheid heeft. Voorzover<br />
appellanten stellen dat het una via-beginsel aan<br />
de dwangsom in de weg zou staan, merkt de Afdeling op<br />
dat dit beginsel niet van toepassing is, aangezien een<br />
dwangsom een reparatoire sanctie is en de verbeurte<br />
van de dwangsom kan worden voorkomen door zich<br />
voortaan te houden aan het bij of krachtens de wet bepaalde,<br />
terwijl een strafrechtelijke procedure kan leiden<br />
tot een punitieve sanctie die is bedoeld om leed toe te<br />
brengen na het plegen van een overtreding. Het beroep<br />
wordt ongegrond verklaard.<br />
K10<br />
ABRS 29 januari 2003, nr. 200200019/1 (Bergschenhoek)<br />
Wet milieubeheer, artikel 1.1, eerste en vierde<br />
lid<br />
Onderdelen en winkels van bedrijfsgebouw vormen<br />
niet één inrichting in de zin van de Wm.<br />
Oprichtingsvergunning krachtens de Wm voor de algemene<br />
voorzieningen en installaties ten behoeve<br />
van een winkelcentrum, waaronder een parkeergarage<br />
en een expeditieruimte. Appellanten betogen dat<br />
ten onrechte geen rekening is gehouden met de milieubelasting<br />
die de winkels in het winkelcentrum afzonderlijk<br />
zullen veroorzaken. De Afdeling oordeelt<br />
dat bindingen bestaan tussen de winkels en de vergunde<br />
onderdelen van het bedrijfsgebouw maar dat<br />
deze bindingen van onvoldoende betekenis zijn om te<br />
concluderen dat sprake is van één inrichting. Met betrekking<br />
tot de organisatorische binding overweegt de<br />
Afdeling dat vergunninghouder geen reële zeggenschap<br />
heeft over de wijze van exploitatie van de afzonderlijke<br />
winkels.<br />
K11<br />
ABRS 29 januari 2003, nr. 200202924/1 (Voerendaal)<br />
Wet milieubeheer, artikel 1.1, eerste en vierde<br />
lid<br />
In dit geval is sprake van het bedrijfsmatig houden van<br />
paarden.<br />
Besluit tot toepassing van bestuursdwang wegens het<br />
bedrijfsmatig houden van paarden zonder daartoe strekkende<br />
vergunning. Appellant stelt dat de paarden hobbymatig<br />
en zonder winstoogmerk worden gehouden. De<br />
Afdeling stelt vast dat appellant 5 paarden houdt in 7<br />
boxen welke hij gebruikt bij de handel in paardenbenodigdheden.<br />
Gezien de omvang en de huisvesting van het<br />
veebestand alsmede de omstandigheid dat de paarden<br />
en paardenboxen worden gebruikt bij de handel in<br />
paardenbenodigdheden, is de Afdeling van oordeel dat<br />
sprake is van een bedrijfsmatig ondernomen bedrijvigheid<br />
als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid van de Wm.<br />
K12<br />
ABRS 5 februari 2003, nr. 200201825/1 (Amsterdam)<br />
Wet bodembescherming, artikelen 38 en 39<br />
Bodemsanering dient in beginsel te zijn gericht op de<br />
herstelvariant.<br />
Besluit tot instemming met een saneringsplan bodemverontreiniging.<br />
In deze uitspraak herhaalt de Afdeling<br />
zijn meerdere malen ingenomen standpunt dat het stelsel<br />
van de artikelen 38 en 39 er op neerkomt dat de sanering<br />
van bodemverontreiniging in beginsel dient te zijn<br />
gericht op het in artikel 38, eerste lid, van de Wbb omschreven<br />
doel, de zogeheten herstelvariant, tenzij sprake<br />
is van zogeheten locatiespecifieke omstandigheden als<br />
bedoeld in het derde lid. In dat geval mag ook worden<br />
volstaan met het nemen van maatregelen die leiden tot<br />
het isoleren en het beheersen van de verontreiniging alsmede<br />
tot het controleren van de effecten van het isoleren<br />
en het beheersen, de zogeheten IBC-variant.<br />
NIEUWSBRIEF StAB 2 / 2003