02.09.2015 Views

Nieuwsbrief

StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2

StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Planschadevergoeding<br />

95<br />

De jurisprudentie waaraan appellant in dit verband refereert<br />

betreft andere casusposities, waarin niet van<br />

voorzienbaarheid sprake was, zodat zijn betoog op dit<br />

punt niet kan worden gevolgd.<br />

2.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat hetgeen<br />

appellant betoogt geen grond biedt voor het oordeel<br />

dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep ongegrond<br />

heeft verklaard en de beslissing op bezwaar in<br />

stand heeft gelaten.<br />

03-40<br />

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak<br />

van de Raad van State van 19 maart 2003,<br />

nr. 200202411/1, inzake een verzoek om<br />

planschadevergoeding, gemeente Oud-Beijerland.<br />

Bij de schadeberekening dient te worden<br />

uitgegaan van de maximale invulling van het<br />

nieuwe bestemmingsplan en niet van de feitelijke<br />

situatie ter plaatse. In dit geval is namelijk niet<br />

met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid<br />

uit te sluiten dat verzoeker om schadevergoeding<br />

tengevolge van de maximale benutting van de<br />

mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan<br />

biedt, meer schade lijdt of zal lijden dan waarvan<br />

is uitgegaan.<br />

Wet op de Ruimtelijke Ordening, artikel 49<br />

2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding<br />

dient te worden bezien of sprake is van een<br />

wijziging van het planologische regime, waardoor een<br />

belanghebbende in een nadeliger positie is komen te<br />

verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden.<br />

Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende<br />

maatregelen te worden vergeleken met het voordien<br />

geldende planologische regime. Uitgangspunt bij<br />

de schadeberekening zijn de maximale mogelijkheden<br />

van het oude en nieuwe regime.<br />

2.3. In afwijking van dit uitgangspunt is appellant bij<br />

de schadeberekening niet uitgegaan van de maximale<br />

invulling van het nieuwe bestemmingsplan ‘Sportvoorziening<br />

Langeweg’, maar van de feitelijke situatie ter<br />

plaatse.<br />

2.4. De rechtbank is van oordeel dat appellant ten onrechte<br />

van voornoemd uitgangspunt is afgeweken.<br />

Voorzover voor uitzonderingen al plaats is – appellant<br />

heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de<br />

Afdeling van 27 september 1999, BR 2000, 676 –<br />

dienen deze naar het oordeel van de rechtbank beperkt<br />

te blijven tot die gevallen waarin vast staat dat (verdere)<br />

realisering van (onderdelen van) het bestemmingsplan<br />

feitelijk onmogelijk is of anderszins vast staat dat<br />

deze realisering niet zal plaatsvinden. Dat van een dergelijke<br />

situatie sprake is, is de rechtbank niet gebleken.<br />

Niet alleen zijn nog niet alle bebouwingsmogelijkheden<br />

geheel benut, tevens is, aldus de rechtbank, niet uitgesloten<br />

dat op termijn de reeds aanwezige bebouwing<br />

zal worden uitgebreid of verplaatst naar een locatie op<br />

het sportcomplex die dichterbij het perceel van (A) is<br />

gelegen of anderszins nadeliger is voor hem of zijn<br />

rechtsopvolger.<br />

2.5. Appellant heeft aangevoerd dat het nieuwe sportcomplex<br />

weliswaar nog niet geheel is ingevuld, maar<br />

dat de noord-westhoek daarvan, gelegen voor en nabij<br />

het perceel van (A), wel is ingericht. Daar ligt een singel,<br />

een groenstrook van ongeveer 20 meter breed en<br />

daarachter een 400-meter atletiekbaan. De resterende<br />

bouwmogelijkheid van ongeveer 500 m 2 zal, aldus appellant,<br />

vrijwel zeker worden benut ten behoeve van<br />

het nog niet gerealiseerde deel van het sportcomplex.<br />

Gelet op de gepleegde investeringen bij de terreininrichting<br />

is het volgens appellant irreëel te verwachten<br />

dat de groenstrook voor en nabij het perceel van (A) zal<br />

worden heringericht met bebouwing. Bovendien zou<br />

het bouwen op de strook waar nu de groenvoorziening<br />

is aangelegd, sterk afbreuk doen aan hetgeen in de beschrijving<br />

in hoofdlijnen bij de bestemming ‘sportvoorzieningen’<br />

is gesteld, te weten dat er naar gestreefd<br />

dient te worden de sportvelden zodanig te situeren dat<br />

deze, gelet op de afstand tot de meest nabij gelegen<br />

woonbebouwing en geluidgevoelige bestemmingen,<br />

aanvaardbaar zijn. Ten slotte zijn er over de afschermende<br />

groenvoorziening afspraken gemaakt met de<br />

provincie Zuid-Holland. Aanleg en handhaving van de<br />

afschermende groenvoorzieningen waren, aldus appellant,<br />

belangrijke punten voor gedeputeerde staten om<br />

aan het bestemmingsplan goedkeuring te hechten. Realisering<br />

van de resterende bouwcapaciteit op de<br />

strook voor of in de nabijheid van het perceel van (A) is<br />

volgens appellant dus dermate onwaarschijnlijk dat<br />

daar in de planvergelijking niet van mag worden uitge-<br />

NIEUWSBRIEF StAB 2 / 2003

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!