02.09.2015 Views

Nieuwsbrief

StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2

StAB Jurisprudentietijdschrift 2003, 2

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

34 Milieu<br />

2001, nummer 199903825/2. Volgens appellanten<br />

sub 1 betekent dit dat ten tijde van het nemen van het<br />

bestreden besluit geen vigerend ruimtelijk plan voorhanden<br />

was dat als eerste voorzag in de oprichting van<br />

het windturbinepark en waarvoor een milieu-effectrapport<br />

(MER) is opgesteld.<br />

Appellanten sub 2 stellen dat het MER ‘Streekplanuitwerking<br />

windmolenlocaties provincie Flevoland’ van<br />

27 september 1995 niet representatief is, omdat daarin<br />

de gevolgen van een opstelling van twee rijen met<br />

16 turbines zijn onderzocht, in plaats van de vergunde<br />

enkele rij met 17 turbines. Zij betogen dat het MER ten<br />

onrechte niet alle informatie bevat die noodzakelijk is<br />

voor de beslissing op de aanvraag om een vergunning<br />

krachtens de Wet milieubeheer. Zij vinden dat verweerder<br />

vergunninghoudster had moeten verplichten tot het<br />

opstellen van een afzonderlijk MER.<br />

Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen beoordeling<br />

behoefde te worden uitgevoerd of voor de voorgenomen<br />

activiteit een MER moest worden opgesteld.<br />

In dit verband voert hij aan dat in het MER ‘Streekplanuitwerking<br />

windmolenlocaties provincie Flevoland’ de<br />

onderhavige locatie reeds is beoordeeld op mogelijke<br />

milieueffecten ten gevolge van de realisering van een<br />

windturbinepark. Volgens hem voorziet de streekplanuitwerking<br />

als eerste in de mogelijke oprichting daarvan.<br />

Ter zitting heeft verweerder er blijk van gegeven<br />

dat hij de omstandigheid dat de streekplanuitwerking<br />

zou zijn ingetrokken niet heeft betrokken bij zijn beslissing<br />

om geen MER-beoordeling te verrichten.<br />

Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer<br />

worden bij algemene maatregel van bestuur de<br />

activiteiten aangewezen ten aanzien van elk waarvan<br />

het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.8b en 7.8d<br />

moet bepalen of voor de desbetreffende activiteit, vanwege<br />

de bijzondere omstandigheden waaronder zij<br />

wordt ondernomen, een milieu-effectrapport moet worden<br />

gemaakt.<br />

In categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage,<br />

behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage<br />

1994 wordt als MER-beoordelingsplichtige activiteit,<br />

bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, aangewezen: de oprichting,<br />

wijziging of uitbreiding van één of meer met<br />

elkaar samenhangende installaties voor het opwekken<br />

van elektriciteit door middel van windenergie, in gevallen<br />

waarin de activiteit betrekking heeft op een gezamenlijk<br />

vermogen van 10 megawatt (elektrisch) per<br />

jaar of meer, of 10 molens of meer. Als besluiten ten<br />

aanzien waarvan de MER-beoordelingsplicht geldt,<br />

worden in categorie 22.2 aangewezen: de vaststelling<br />

van een ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke<br />

oprichting, wijziging of uitbreiding voorziet, dan wel,<br />

bij het ontbreken daarvan, de besluiten waarop afdeling<br />

3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling<br />

13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing zijn.<br />

Ingevolge artikel 7.8a, eerste lid, van de Wet milieubeheer<br />

moet degene die een activiteit onderneemt<br />

waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, en die<br />

voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen<br />

van een besluit ten aanzien waarvan een m.e.r.-beoordelingsplicht<br />

geldt, dat voornemen schriftelijk mededelen<br />

aan het bevoegd gezag.<br />

Ingevolge artikel 7.28, tweede lid, van de Wet milieubeheer<br />

moet het bevoegd gezag de aanvraag buiten<br />

behandeling laten indien een besluit als bedoeld in artikel<br />

7.8a krachtens wettelijk voorschrift op aanvraag<br />

wordt genomen en<br />

a. bij het indienen van de aanvraag geen afschrift is<br />

gevoegd van de beslissing krachtens artikel 7.8b,<br />

eerste lid, inhoudende dat geen milieu-effectrapport<br />

behoeft te worden gemaakt, of<br />

b. bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport<br />

is overgelegd.<br />

Niet in geschil is dat de onderhavige activiteit betrekking<br />

heeft op de oprichting van met elkaar samenhangende<br />

installaties voor het opwekken van elektriciteit<br />

door middel van windenergie met een gezamenlijk vermogen<br />

van 10 megawatt (elektrisch) per jaar of meer,<br />

en tevens bestaande uit 10 molens of meer, waarvoor<br />

een MER-beoordelingsplicht geldt in de zin van artikel<br />

7.4 van de Wet milieubeheer.<br />

De Afdeling stelt voorop dat moet worden onderzocht<br />

of de streekplanuitwerking kon worden aangemerkt<br />

als ruimtelijk plan dat als eerste voorziet in de<br />

activiteit als bedoeld in categorie 22.2 van bijlage D<br />

van het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Daarvoor<br />

is het volgende van belang.<br />

De Afdeling heeft zich in haar uitspraak – die een<br />

streekplan betrof – van 10 maart 1998, nummer<br />

E01.96.0014 (BR 1998, p. 929 en Gst. 1999, 7110,<br />

7) gebogen over de vraag welk ruimtelijk plan moest<br />

worden aangemerkt als eerste ruimtelijk plan dat voorziet<br />

in de activiteit, in dat geval de mogelijkheid van<br />

woningbouw, in de zin van het Besluit milieu-effectrapportage<br />

1994. Zij heeft daarbij bepalend geacht dat<br />

het van belang zijnde onderdeel van het streekplan een<br />

NIEUWSBRIEF StAB 2 / 2003

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!