11.07.2015 Views

Mens, waar ben je? - CDA

Mens, waar ben je? - CDA

Mens, waar ben je? - CDA

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMOCRATISCHE MENSBEELDwij, <strong>waar</strong> ligt onze passie en compassie, onze kracht en ons tekort, de zin en de onzinvan ons bestaan? Een belangrijke basis voor het mensbeeld dat wij in de loop vandit boek zullen uitwerken ligt in de zogenaamde ‘oergeschiedenis’ in het BijbelboekGenesis (hoofdstuk 1 tot en met 11). Daarin wordt de mens getekend als ‘beeld vanGod’. Die notie heeft een belangrijk stempel gedrukt op ons denken over de mensvandaag.In hoofdstuk 2 verkennen we, om te beginnen, de grond<strong>waar</strong>de van onze democratischerechtsstaat, de ‘menselijke <strong>waar</strong>digheid van elk mens’. We zoeken een wegvoorbij de retoriek <strong>waar</strong>in het politieke spreken over <strong>waar</strong>digheid vaak blijft stekenen stuiten op het kernprobleem dat ons moderne spreken over <strong>waar</strong>digheid bepaalt.We zullen dat typeren als de ‘onmaakbare maakbaarheid van <strong>waar</strong>digheid’. Onze‘<strong>waar</strong>digheid’ wordt, gelukkig, niet meer uitsluitend bepaald door onze afkomst ofdoor onze sociale positie in een voorgegeven sociale en religieuze orde (<strong>waar</strong>doorhet vooral iets was wat ‘hoog<strong>waar</strong>digheidbekleders’ toekwam). De moderne maatschappij– de democratie, de verzorgingsstaat – is gebaseerd op het grondbeginselvan de menselijke <strong>waar</strong>digheid van elk mens als mens. Het blijkt echter ook problematischdat we zelf ons enige referentiepunt zijn geworden voor dat ontwerp van<strong>waar</strong>digheid. Dat komt vooral naar voren in ons denken over gelijkheid en individuelevrijheid. Daarop komen we in het vervolg, in de hoofdstukken 4 en 5, terug.Eerst pleiten we, vanuit een cultuurhistorische insteek, voor hernieuwde aandachtvoor het Bijbelse idee van de mens als ‘beeld van God’ uit Genesis 1. In hoofdstuk3 beginnen we die ‘herbronning’ bij de klassieke vraag van Psalm 8: ‘Wat is demens?’ Het ‘oerverhaal’ in de eerste hoofdstukken van Genesis – dat we lezen alseen antwoord op die vraag – is mensbeeld in verhaalvorm. De mens wordt neergezetvanuit zijn diepe relatie tot God en vanuit zijn verantwoordelijkheid, zijn ‘cultuuropdracht’.Die ‘tweepoligheid’ bepaalt de menselijke <strong>waar</strong>digheid, die een kwetsbare<strong>waar</strong>digheid is. Het kan gruwelijk misgaan, maar tegelijkertijd spreekt er uit hetverhaal het vertrouwen dat er altijd aan het goede in de mens kan worden geappelleerd,ongeacht de omstandigheden <strong>waar</strong>in hij is vastgelopen. Van belang is degedachte dat de verantwoordelijkheid die de <strong>waar</strong>digheid van de mens tekent geenabstractie is, geen appèl op mensen in het algemeen, maar een appèl dat alleenvorm en inhoud krijgt in de concrete situaties en verbanden <strong>waar</strong>in ieder mens leeft.Hoe kan dat beeld van menselijke <strong>waar</strong>digheid politiek vertaald worden? Inhoofdstuk 4 en 5 gaan we vooral in op de noties die de ‘onmaakbare maakbaarheidvan <strong>waar</strong>digheid’ vandaag de dag tekenen: gelijk<strong>waar</strong>digheid en rechtvaardigheidaan de ene kant en individuele vrijheid en zelfontplooiing aan de andere kant.Hoofdstuk 4 laat zien dat ons idee van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ tekortschiet. De basis voor gelijkheid ligt niet primair in de aanspraak die ik als individuop het collectief kan doen (al zijn veel sociale voorzieningen onopgeefbaar), maarvooral in de aanspraak die de ander doet op mij als individu. Het Bijbelse woord voorgerechtigheid, tsedaka, omvat rechtmatigheid én compassie. Iedereen heeft recht17

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!