EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMOCRATISCHE MENSBEELDde spelregels die daarbij pasten. Veel ruimte om zelf invulling aan zijn <strong>waar</strong>digheidals mens te geven was er dus niet (en dat miste hij <strong>waar</strong>schijnlijk ook nauwelijks). Erheeft dus ook een sterke individualisering van <strong>waar</strong>digheid plaatsgevonden.Het is hier niet de plaats om die ontwikkelingen in de afgelopen eeuwen uitgebreidte beschrijven. 36 Duidelijk is wel dat deze ‘modernisering’ van <strong>waar</strong>digheideen pijnlijk proces is geweest, dat door geografische, politieke, sociale, religieuzeconfrontaties werd gekenmerkt. Zo bracht de opkomst van de moderne burgerij in delate Middeleeuwen een ‘generalisering’ van <strong>waar</strong>digheid met zich mee. De ontwikkelingvan de Republiek der Verenigde Nederlanden vroeg om tolerantie en vrijheid. DeReformatie, met haar nadruk op persoonlijk geloof, betekende een individualiseringvan <strong>waar</strong>digheid. Met de Verlichting brak het inzicht door dat menselijke <strong>waar</strong>digheidniet afhankelijk is van toevallige omstandigheden. De ‘ontdekking’ van anderevolkeren onderstreepte uiteindelijk het inzicht dat elk mens, ongeacht huidskleurof cultuur, <strong>waar</strong>digheid toekomt (al duurde de algemene acceptatie daarvan enkelebloedige eeuwen).‘Waardigheid’ is dus steeds meer de <strong>waar</strong>de van mens-zijn op zich gaanbetekenen. Anders gezegd, ‘<strong>waar</strong>digheid’ werd zo direct geassocieerd met ‘menselijkheid’dat beide begrippen vrijwel synoniem werden. De vraag is natuurlijk watdie menselijkheid inhoudt. Waardigheid veronderstelt aan de ene kant gelijkheiden gelijk<strong>waar</strong>digheid, iets dus wat algemeen menselijk is. Aan de andere kant heeft<strong>waar</strong>digheid voor de moderne mens onvermijdelijk ook te maken met het ‘eigene’van elk individu, met ‘<strong>je</strong>zelf zijn’, met ‘authenticiteit’. Bij het voorbeeld van het‘dwergwerpen’ zagen we al hoe beide invullingen van <strong>waar</strong>digheid op gespannenvoet kunnen komen te staan. De generalisering van <strong>waar</strong>digheid vertaalde zich metname in een claim op gelijke rechten (‘ons goed recht!’); individualisering vooral inhet ideaal – en/of lot – van zelfontplooiing (‘worden wie <strong>je</strong> <strong>ben</strong>t!’). We duiden datkort aan. In de hoofdstukken 4 en 5 gaan we er uitvoeriger op in.‘Ons goed recht!’Het gelijkheidsethos is één van de belangrijkste pijlers van de naoorlogse verzorgingsstaat.De morele relatie tussen mensen, tussen jongeren en ouden van dagen,tussen werkenden en niet-werkenden, tussen gezonde en zieke mensen, is bepaalddoor een fijnmazig systeem <strong>waar</strong>in basisbehoeften als voedsel, onderdak, kleding,warmte en medische zorg worden omgezet in aanspraken op het collectief. Van hetinkomen van de werkende gaat via de ontelbare haarvaat<strong>je</strong>s van de verzorgingsstaateen deel naar de bejaarde buurvrouw aan de overkant – die we vaak niet of nauwelijkskennen. Deze overgang van ‘genadebrood’ naar ‘recht’ is een grote verworvenheid.Niemand hoeft meer z’n pet op te houden. Men is afhankelijk van het collectiefen niet meer van de goedgeefsheid van de baas of diaconie en van de charitatieveinitiatieven van dames uit de hoogste kringen. KVP-minister Marga Klompé zei bij deinvoering van de Bijstandswet in 1964: ‘Ik wilde een wet maken, mijnheer de voorzit-36 | Zie hiervoor bijv. de eerder genoemde werken van Taylor en Rohde.33
MENS, WAAR BEN JE?ter, <strong>waar</strong>op iedere burger een beroep kon doen, met opgeheven hoofd en <strong>waar</strong>doorhij niet in een atmosfeer geplaatst zou worden, die in strijd zou zijn met zijn vrijheiden met de <strong>waar</strong>digheid van zijn menselijke persoon.’ 37 Dat was een begripsbepalingvan de menselijke <strong>waar</strong>digheid.Het gelijkheidsethos roept tegelijk ook vragen op. Niet alleen verwordt het,als het om aanspraken op arrangementen van de verzorgingsstaat gaat, al gauw tot‘dat is toch mijn goed recht’. Ook is het de vraag in hoeverre deze nadruk op formelegelijkheid nu werkelijk tot een menselijker samenleving leidt. In ons aller naamwervelt bij de bejaarde aan de overkant geregeld de thuishulp langs voor de steunkousenen de wasbeurt (haar goed recht immers), maar verder ziet ze nooit meeriemand. We zijn welis<strong>waar</strong> verantwoordelijk voor elkaar, maar niet meer tegenoverelkaar. Het spreken in ‘rechten’ biedt ons een rijk jargon voor claims die het individukan leggen op het collectief, maar het is nogal armoedig als middel om de behoeftenvan het individu ten aanzien van het collectief uit te drukken. 38 De behoeften aanmaatschappelijke betrokkenheid, anders gezegd. De fragiele basis van onze morelegemeenschap is dat behoeften rechten zijn geworden en dat die rechten tot zorgleiden. Daarachter willen we niet meer terug. Daar ligt immers de Dickensiaansemaatschappij van de armenhuizen. Maar de vraag is of er voor <strong>waar</strong>dig mens-zijnen een mens<strong>waar</strong>dige samenleving niet meer nodig is dan gelijke rechten alleen. Enin hoeverre dat ‘meer’ een politieke kwestie is. Zou het politieke debat over de toekomstvan de welvaartsstaat behalve over de vraag wie er <strong>waar</strong>om en in welke mateaanspraak moet kunnen maken op de arrangementen van de verzorgingsstaat, nietook moeten gaan over behoeften van mensen die uitgaan boven het veilig stellenvan elementaire voorzieningen? In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo),die door de gemeenten wordt uitgevoerd is men bezig die omslag te maken. Niet devoorzieningen <strong>waar</strong> men recht op heeft staan centraal, maar de vraag wat mensennodig heb<strong>ben</strong> om zo goed mogelijk mee te kunnen doen. <strong>Mens</strong>en kunnen zelf hetbeste aangeven wat ze nodig heb<strong>ben</strong> en <strong>waar</strong> ze mee geholpen zijn. Dat verschiltvan persoon tot persoon en kan door geen systeem worden gevangen. Hoofdstuk4 gaat over gelijkheid en borduurt voort op deze vragen bij de generalisering van<strong>waar</strong>digheid.‘Worden wie <strong>je</strong> <strong>ben</strong>t!’Ook individuele vrijheid en zelfontplooiing zijn verworvenheden die onopgeefbaarzijn. Meer en meer komt echter de vraag op of de zelfbeschikking ook niet tot doelloosheid,tot onthechting tegenover bovenindividuele doelen en daarmee tot gebrekaan zingeving heeft geleid. 39 De grote Verlichtingsdenkers dachten bij de vrijheid van37 | Op. cit. Kees Schuyt en Ed Taverne, 1950: welvaart in zwart-wit, Den Haag 2000, p.296.38 | ‘We are responsible for each other, but we are not responsible to each other.’ MichaelIgnatieff, The needs of strangers, London 1990, p.10.39 | Vgl. Edith Brugmans, ‘Kritische analyse van de moderne grondhoudingen’, Cultuurfilosofie:katholieke, reformatorische, humanistische, islamitische en joodse reflecties overonze cultuur, ed. Edith Brugmans, Budel 2002, pp.39-70, 58.34
- Page 1 and 2: MENS, WAAR BEN JE?EEN VERKENNING VA
- Page 3 and 4: Publicatie van het Wetenschappelijk
- Page 6 and 7: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 8: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 11 and 12: MENS, WAAR BEN JE?De Amerikaanse so
- Page 13 and 14: MENS, WAAR BEN JE?zit een sterk ver
- Page 15 and 16: MENS, WAAR BEN JE?Daar ligt het bel
- Page 17 and 18: MENS, WAAR BEN JE?Verdelingsvraagst
- Page 19 and 20: MENS, WAAR BEN JE?op de elementaire
- Page 22 and 23: 2Ideaal en praktijk
- Page 24 and 25: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 26 and 27: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 28 and 29: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 30 and 31: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 32 and 33: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 36 and 37: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 40 and 41: 3Beeld van God
- Page 42 and 43: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 44 and 45: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 46 and 47: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 48 and 49: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 50 and 51: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 52 and 53: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 54 and 55: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 56 and 57: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 58: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 61 and 62: MENS, WAAR BEN JE?Gelijke monniken,
- Page 63 and 64: MENS, WAAR BEN JE?Minimale en maxim
- Page 65 and 66: MENS, WAAR BEN JE?Gelijk aan wie?Om
- Page 67 and 68: MENS, WAAR BEN JE?Waardigheid ligt
- Page 69 and 70: MENS, WAAR BEN JE?hierboven beschre
- Page 71 and 72: MENS, WAAR BEN JE?beide en het heef
- Page 73 and 74: MENS, WAAR BEN JE?tweede betekent r
- Page 75 and 76: MENS, WAAR BEN JE?de werkers die te
- Page 78 and 79: 5Vrijheid
- Page 80 and 81: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 82 and 83: EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 84 and 85:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 86 and 87:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 88 and 89:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 90 and 91:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 92 and 93:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 94 and 95:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 98 and 99:
6Samenvatting envooruitblik
- Page 100 and 101:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 102 and 103:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 104 and 105:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 106 and 107:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 108 and 109:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 110 and 111:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 112 and 113:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 114 and 115:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 116 and 117:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 118 and 119:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 120 and 121:
EEN VERKENNING VAN HET CHRISTENDEMO
- Page 122:
Een belangrijk inzicht in de christ