Schriftelijke vragen en antwoorden Questions et ... - de Kamer

12410 QRVA 50 106
15 - 01 - 2002
Het Wetboek van vennootschappen is, zoals voorzien,
recentelijk in werking getreden op 6 februari
2001. Een zestigtal kleine onnauwkeurigheden in dit
wetboek werden weggewerkt door de wet van 23 januari
2001, die samen met het wetboek en het uitvoeringsbesluit
van kracht werd.
Ter vereenvoudiging werden inderdaad alle bepalingen
van de verschillende koninklijk besluiten, waarvan
de grondslag nu terug te vinden is in het Wetboek
van vennootschappen, opgenomen in één enkel
koninklijk besluit van 30 januari 2001 ter uitvoering
van het Wetboek van vennootschappen.
Ter gelegenheid van deze integratie werden daarenboven
nog enkele grondige wijzigingen doorgevoerd in
het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende
de jaarrekening van de ondernemingen en het koninklijk
besluit van 6 maart 1990 betreffende de geconsolideerde
jaarrekeningen van de ondernemingen.
In de huidige stand van die herwerkte vennootschapswetgeving
rijzen thans dan ook de onderstaande
algemene praktische vragen met betrekking tot geneesheren
die voortaan in vennootschapsvorm willen gaan
uitoefenen:
A.
1. In welke vorm van eenhoofdige of meerhoofdige
vennootschappen met volkomen en/of onvolkomen
rechtspersoonlijkheid, kunnen huisdokters en
ziekenhuisgeneesheren, ongeacht hun medische
specialiteit, voortaan een «doktersvennootschap»
oprichten en er rechtsgeldig in functioneren?
2.
a) Kunnen zowel de VOF, de CommV, de (E)BVBA,
de CVBA, de NV, de CVOA als de CommVA
daarbij mogelijke vennootschapsvormen betekenen?
Comme prévu, le Code des sociétés est entré en
vigueur le 6 février 2001. Une soixantaine de petites
imprécisions présentées par ce code ont été éliminées
par la loi du 23 janvier 2001, entrée en vigueur en
même temps que le code et l’arrêté d’exécution.
Dans un but de simplification, l’ensemble des dispositions
des différents arrêtés royaux, dont le fondement
se retrouve à présent dans le Code des sociétés, ont été
reprises dans un seul et même arrêté royal du 30 janvier
2001 portant exécution du Code des sociétés.
À l’occasion de cette intégration, quelques modifications
approfondies ont encore été apportées à l’arrêté
royal du 8 octobre 1976 relatif aux comptes annuels
des entreprises et à l’arrêté royal du 6 mars 1990 relatif
aux comptes consolidés des entreprises.
En l’état actuel de la législation relative aux sociétés,
telle que modifiée, se posent dès lors, d’une manière
générale, les questions pratiques suivantes en ce qui
concerne les médecins souhaitant exercer leur activité
professionnelle sous la forme d’une société:
A.
1. Sous quelle forme de société d’une ou de plusieurs
personnes, dotée d’une personnalité juridique à
part entière ou partielle, les généralistes et médecins
hospitaliers peuvent-ils, indépendamment de
leur spécialité médicale, créer désormais une
«société de médecins» et fonctionner en son sein
d’une manière valable en droit?
2.
a) À cet égard, tant les SNC, les SC, les SPRL(U), les
SCRL, les SA, les SCRIS et les SCA peuvent-elles
constituer des formes possibles de société?
b) Zo neen, waarom respectievelijk telkens niet? b) Dans la négative, pourquoi? Veuillez répondre
pour chacune des formes de société?
c) Op grond van welke vennootschapsrechtelijke en/
of civielrechtelijke bepalingen is een eventueel verbod
telkens juridisch gestoeld, daarbij vooral ook
getoetst aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel
waarvan sprake in de artikelen 10 en 11 van de
Grondwet?
3. Vanwaar gebeurlijk een blijvend arbitrair onderscheid
of welbepaalde beperkingen voor «doktersvennootschappen»
beoordeeld ten opzichte van alle
andere, al dan niet vrije beroepen of handelaars die in
vennootschap blijkbaar onbeperkt mogen uitbaten of
uitoefenen?
B. 1.
a) Wordt de uitoefening van de geneeskunde in hoedanigheid
van chirurg of internist zowel binnen de
muren van de kliniek of ziekenhuis als ten huize of
c) Sur la base de quelles dispositions du droit des
sociétés et/ou du droit civil, une interdiction éventuelle
se justifie-t-elle, compte tenu également du
principe constitutionnel d’égalité tel que formulé
par les articles 10 et 11 de la Constitution? Veuillez
répondre pour chacune des formes de société.
3. Le cas échéant, d’où proviennent la distinction
arbitraire persistante ou certaines restrictions pour les
«sociétés de médecins» par rapport aux autres,
regroupant ou non des personnes exerçant des professions
libérales ou des commerçants qui sont apparemment
autorisées à exercer sans entraves leurs activités?
B. 1.
a) L’exercice de la médecine en qualité de chirurgien
ou de médecin interne tant dans un hôpital ou une
clinique qu’à domicile ou au siège social est-il
KAMER • 4e ZITTING VAN DE 50e ZITTINGSPERIODE 2001 2002 CHAMBRE • 4e SESSION DE LA 50e LÉGISLATURE