Wat scholen vermogen - Onderwijsraad
Wat scholen vermogen - Onderwijsraad
Wat scholen vermogen - Onderwijsraad
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
ekening te houden met faseverschillen tussen <strong>scholen</strong> wat betreft de mate waarin ze<br />
met de beschikbare beleidsruimte weten om te gaan. De tweede vraag betreft mogelijkheden<br />
voor verbetering van het beleidsvoerend <strong>vermogen</strong> van <strong>scholen</strong>. De derde adviesvraag<br />
was als thema al eerder opgenomen in het werkprogramma van de <strong>Onderwijsraad</strong><br />
voor 2001 en betreft de ‘bestuurlijke inrichting van het funderend onderwijs’. Mede op<br />
verzoek van de Tweede Kamer is de factor schaalgrootte een specifiek aandachtspunt in<br />
het advies. Daarbij zou het er met name om moeten gaan dat ook bij schaalvergroting<br />
van <strong>scholen</strong> in de onderwijspraktijk zelf een kleine schaal wordt behouden dan wel<br />
gerealiseerd.<br />
1.2 Verbinding van de adviesvragen<br />
De adviesvragen kunnen als volgt met elkaar worden verbonden. Uit de studie Dereguleren<br />
met beleid blijkt dat het beleidsvoerend <strong>vermogen</strong> van <strong>scholen</strong> een cruciale factor is<br />
voor een goede benutting van de autonomie, oftewel de beleidsruimte waarover de<br />
school kan beschikken. Wanneer de beleidsruimte niet of niet voldoende wordt benut,<br />
wordt de kans kleiner dat deregulering en autonomievergroting zoals deze in het onderwijsbeleid<br />
worden nagestreefd, positieve effecten hebben op de kwaliteit en toegankelijkheid<br />
van het onderwijs. Binnen de context van het dereguleringsbeleid van de rijksoverheid<br />
kan met dit gegeven op twee manieren worden omgegaan. Ten eerste kan mogelijk<br />
expliciet rekening worden gehouden met faseverschillen in het beleidsvoerend <strong>vermogen</strong><br />
van <strong>scholen</strong> door te variëren in de mate van autonomie waarover <strong>scholen</strong> binnen de<br />
kaders van wet- en regelgeving kunnen beschikken. Een school die meer ruimte aankan<br />
en aan wil kan dan gebruik maken van meer beleidsruimte, terwijl een school die dat niet<br />
kan of niet wil, binnen een meer gereguleerde setting kan functioneren. De gedachte<br />
hierbij is dat zo de aanwezige beleidsvoerende capaciteit beter kan worden benut. Bij<br />
voorkeur zou van de aangebrachte variatie tevens een prikkel tot de ontwikkeling van<br />
het beleidsvoerend <strong>vermogen</strong> moeten uitgaan. In het advies wordt bekeken wanneer en<br />
op welke wijze sprake zou moeten zijn van variatie in autonomie en welke functies die<br />
variatie kan hebben.<br />
Een tweede manier om met de cruciale factor ‘beleidsvoerend <strong>vermogen</strong>’ om te gaan, is<br />
het stimuleren van <strong>scholen</strong> in de ontwikkeling van hun beleidsvoerend <strong>vermogen</strong>. Dat<br />
kan mogelijk via de genoemde variatie in autonomie, maar ook via andere instrumenten<br />
die in dit advies worden besproken, zoals bijvoorbeeld professionalisering van schoolleiders,<br />
aanmoediging van groepen leraren tot initiatieven, en aanpassing van de bestuurlijke<br />
inrichting.<br />
1.3 Toespitsing van de adviesvragen<br />
In het licht van de adviesvragen richt dit advies zich op vijf specifieke thema’s die hieronder<br />
worden toegelicht. Het gaat om:<br />
1 variatie in autonomie;<br />
2 professionaliteit van de schoolleiding;<br />
3 professionaliteit van leraren en de interne organisatie van <strong>scholen</strong>;<br />
4 schaalgrootte en samenwerking; en<br />
5 bestuurlijke inrichting, toezicht en verantwoording.<br />
12 <strong>Onderwijsraad</strong>, januari 2002