10.07.2015 Views

V28_Hoe_ongelijk_is_NL_volledig

V28_Hoe_ongelijk_is_NL_volledig

V28_Hoe_ongelijk_is_NL_volledig

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

g r o e i e n d e b e l o n i n g s v e r s c h i l l e n i n n e d e r l a n d 67bonus) in een bepaald jaar een laag of ju<strong>is</strong>t hoog inkomen. Door het loon over eenaantal jaren te middelen, vermindert de invloed van deze eenmalige uitschieters enontstaat een beter inzicht in de structurele <strong>ongelijk</strong>heid. Helaas <strong>is</strong> over dezeschommelingen in het loon weinig bekend. In een van de schaarse onderzoekenhierover onderzoeken Bachmann et al. (2012) voor de landen van de eu in welkemate de <strong>ongelijk</strong>heid van de lonen in de periode 2004-2010 afneemt als men uitgaatvan het gemiddelde loon van werknemers over een periode van drie jaar inplaats van hun loon in één jaar. Een sterke afname duidt op een grote jaarlijkseloonmobiliteit. Nederland blijkt uit dit onderzoek tot de landen met de geringsteloonmobiliteit te behoren. Afhankelijk van de gehanteerde <strong>ongelijk</strong>heidsmaatneemt de <strong>ongelijk</strong>heid bij middeling over drie jaren met 6 tot 10 procent af, terwijldit gemiddeld voor de eu 12 tot 16 procent <strong>is</strong>. De loonmobiliteit <strong>is</strong> het grootst inlanden als Oostenrijk, Bulgarije, Hongarije, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk(rond de 20 procent). In Denemarken, Finland en Portugal <strong>is</strong> de mobiliteit vergelijkbaarmet die in Nederland.Een wat ouder onderzoek van Pavlopoulos (2007), dat betrekking heeft op deperiode 1994-2000, laat echter zien dat de jaarlijkse loonmobiliteit in Nederlandeen middenpositie inneemt in een groep van acht eu-landen. In dit geval wordt deloonmobiliteit berekend op bas<strong>is</strong> van de kans op de overgang naar een andere10 procent-groep in de loonverdeling. In de genoemde periode ging jaarlijks 15 tot20 procent van de werknemers minimaal twee 10 procent-groepen omhoog ofomlaag in de loonverdeling. Dat <strong>is</strong> meer dan in Finland, Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk,Portugal en het Verenigd Koninkrijk, maar minder dan in Denemarken,Ierland, Italië, Griekenland en Spanje. Doordat de rangorde van landen in ditonderzoek aanzienlijk verschilt van die in het onderzoek van Bachmann et al.(2012), <strong>is</strong> het moeilijk een uitspraak te doen over de relatieve omvang van de loonmobiliteitin Nederland. Beide onderzoeken bieden verder geen inzicht in verschillenin loonmobiliteit tussen werknemers met een hoger en een lager loon.Uit cijfers van het cbs weten we dat de spreiding in de jaarlijkse koopkrachtontwikkelingvan werknemershu<strong>is</strong>houdens (dat zijn hu<strong>is</strong>houdens waarvan loon debelangrijkste inkomensbron <strong>is</strong>) groot <strong>is</strong>. Terwijl de koopkracht van het gemiddeldewerknemershu<strong>is</strong>houden in de periode 2000-2012 gemiddeld met 2 procent per jaarsteeg, maakte ieder jaar de helft van de hu<strong>is</strong>houdens een koopkrachtontwikkelingdoor die minimaal 6 procentpunten hoger of lager was, dus een daling met meerdan 4 procent of een stijging met meer dan 8 procent. Voor een op de vijf hu<strong>is</strong>houdensweek de koopkrachtontwikkeling zelfs meer dan 16 procentpunten af van hetgemiddelde. Dit betekent dat van de werknemershu<strong>is</strong>houdens die in een bepaaldjaar dezelfde koopkracht hebben, de 10 procent die het het best vergaat een jaarlater ruim 40 procent meer koopkracht heeft dan de 10 procent die het het slechtstvergaat. Let wel, het gaat hier om hu<strong>is</strong>houdens die in beide jaren loon als belangrijksteinkomensbron hadden. Deze grote verschillen zijn dus niet toe te schrijven

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!